ECLI:NL:CRVB:2014:360

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 februari 2014
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
12-1728 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenlandbijdrage zorgkosten appellant ingeschreven in Spanje

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de buitenlandbijdrage van een appellant die in Spanje woont. De appellant had zich met een formulier E-121 ingeschreven bij het bevoegde orgaan (INNS) van zijn woonplaats. Op 2 maart 2010 bevestigde dit orgaan dat hij met ingang van 1 januari 2006 in Spanje was ingeschreven en dat de kosten van zijn medische zorg ten laste van Nederland komen. Dit houdt in dat de buitenlandbijdragen vanaf deze datum konden worden vastgesteld. De appellant had echter te laat gemeld bij INNS, waardoor hij zijn uitgaven voor ziektekosten niet vanaf 1 januari 2006 kon declareren. De Raad oordeelde dat dit niet betekent dat de appellant geen buitenlandbijdrage verschuldigd was vanaf deze datum.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de bezwaren van de appellant tegen het besluit van 17 maart 2011 niet konden slagen. De buitenlandbijdragen voor de jaren 2006 en 2007 waren vastgesteld op respectievelijk € 1.078,11 en € 1.028,54. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van 15 december 2010 wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 17 maart 2011 ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn gronden, maar de Raad oordeelde dat er geen reden was om de eerdere besluiten te vernietigen.

De appellant stelde schade te hebben geleden door de late inschrijving bij INNS, maar de Raad wees erop dat er geen plaats was voor schadevergoeding, aangezien het hoger beroep niet leidde tot vernietiging van het besluit. De Raad merkte op dat de appellant, indien ingediende declaraties niet vergoed zouden worden door de Cvz, dit bij de burgerlijke rechter kan aanvechten. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, met I.J. Penning als griffier, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/1728 ZVW
Datum uitspraak: 7 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 februari 2012, 11/240 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Spanje (appellant)
College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Cvz heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben aanvullende stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2013. Appellant is niet verschenen. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant woonde ten tijde hier van belang in Spanje en hij had in dat land recht op zorg. De kosten van deze zorg komen ten laste van Nederland. Appellant is daarvoor een zogenoemde buitenlandbijdrage verschuldigd.
1.2. Bij besluit van 8 maart 2010 heeft Cvz aan appellant de definitieve jaarafrekening over 2006 toegezonden, waarbij de buitenlandbijdrage is vastgesteld op een bedrag van € 1.634,73.
1.3. Bij besluit van 22 maart 2010 heeft Cvz aan appellant de definitieve jaarafrekening over 2007 toegezonden, waarbij de buitenlandbijdrage is vastgesteld op een bedrag van € 1.649,81.
1.4. Cvz heeft het door appellant tegen de besluiten van 8 maart 2010 en 22 maart 2010 gemaakte bezwaar bij besluit van 15 december 2010 ongegrond verklaard.
1.5. Bij besluit van 17 maart 2011 heeft Cvz het besluit van 15 december 2010 ingetrokken en de buitenlandbijdragen voor 2006 en 2007 vastgesteld op respectievelijk € 1.078,11 en
€ 1.028,54.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
15 december 2010 wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen het besluit van 17 maart 2011 is ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant de in beroep aangevoerde gronden herhaald.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Appellant heeft zich met een formulier E-121 ingeschreven bij het bevoegde orgaan (INNS) van zijn woonplaats. Door dit orgaan is op 2 maart 2010 bevestigd dat hij met ingang van 1 januari 2006 in Spanje is ingeschreven en dat de kosten van medische zorg ten laste van Nederland komen. Dat betekent dat vanaf 1 januari 2006 buitenlandbijdragen ten laste van appellant (kunnen) worden vastgesteld. Dat appellant door zijn late melding bij INNS zijn uitgaven voor ziektekosten niet reeds vanaf 1 januari 2006 heeft kunnen declareren, maakt niet dat appellant geen buitenlandbijdrage vanaf deze datum verschuldigd zou zijn. Nu niet is gesteld dat de bijdragen voor 2006 en 2007 onjuist zijn vastgesteld, is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat appellant zijn bezwaren tegen het besluit van 17 maart 2011 niet konden slagen. Dat betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak in zoverre moet worden bevestigd, voor zover deze is aangevochten.
4.2.1.
Appellant heeft gesteld schade te hebben geleden als gevolg van de late inschrijving bij INNS. Hij heeft in dit verband gesteld dat hij jarenlang zelf de kosten heeft betaald voor medische ingrepen en medicijnen. Nu het (hoger) beroep niet heeft geleid tot vernietiging van het besluit van 17 maart 2011 is er reeds daarom geen plaats voor toewijzing van het verzoek om vergoeding van die schade.
4.2.2.
De Raad wijst er ten slotte op dat appellant, voor zover ingediende declaraties niet zouden (kunnen) worden vergoed als gevolg van de door hem gestelde nalatigheid van Cvz, hij daarover bij de burgerlijke rechter kan procederen.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) I.J. Penning
IvR