ECLI:NL:CRVB:2014:3575
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandaanvragen na eerdere intrekking bijstand; geen veranderde omstandigheden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 19 juni 2013 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had vernietigd. Appellante ontving sinds 1998 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In april 2012 heeft het college haar bijstand ingetrokken, omdat zij inkomsten uit huishoudelijke werkzaamheden had ontvangen zonder dit te melden. Appellante heeft geen beroep ingesteld tegen deze intrekking en heeft later opnieuw bijstand aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er wel degelijk nieuwe feiten zijn, omdat zij alleen nog als oproepkracht bij Asito werkte. Het college heeft echter op basis van getuigenverklaringen geconcludeerd dat appellante ook na haar aanvraag nog werkzaamheden voor particulieren verrichtte. De Raad oordeelt dat de getuigenverklaringen voldoende bewijs leveren voor de conclusie dat appellante geen recht op bijstand had, omdat zij niet aan de voorwaarden voldeed.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante niet heeft aangetoond dat haar omstandigheden waren gewijzigd ten opzichte van de eerdere besluiten. De Raad concludeert dat het college niet verplicht was om verder onderzoek te doen, zoals observaties, omdat de getuigenverklaringen al voldoende waren om de afwijzing van de bijstandsaanvraag te rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.