ECLI:NL:CRVB:2014:3559
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak heeft appellante, die sinds februari 2007 een persoonsgebonden budget (pgb) ontving voor hulp bij het huishouden, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor verlenging van het pgb voor het jaar 2012. Het college van burgemeester en wethouders van Weesp had de aanvraag afgewezen op basis van de gemeentelijke basisadministratie, waaruit bleek dat de inwonende zoon van appellante in staat was om de gebruikelijke zorg te verlenen. Appellante en haar zoon stelden dat de zoon regelmatig in Marokko verblijft voor zijn werk, maar dit werd niet met bewijsstukken onderbouwd.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had aangenomen dat de zoon van appellante in staat was om de huishoudelijke taken te verrichten. Appellante heeft in hoger beroep haar eerdere argumenten herhaald, maar ook hier ontbraken verifieerbare gegevens ter ondersteuning van haar stelling dat haar zoon niet in staat was om de gebruikelijke zorg te bieden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeerde dat het college op goede gronden de aanvraag om pgb voor hulp bij het huishouden had afgewezen, omdat appellante niet had aangetoond dat haar zoon niet in staat was om de zorg te verlenen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de beslissing van de rechtbank te herzien en heeft de proceskosten niet toegewezen.