ECLI:NL:CRVB:2014:3559

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
3 november 2014
Zaaknummer
13-6256 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft appellante, die sinds februari 2007 een persoonsgebonden budget (pgb) ontving voor hulp bij het huishouden, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor verlenging van het pgb voor het jaar 2012. Het college van burgemeester en wethouders van Weesp had de aanvraag afgewezen op basis van de gemeentelijke basisadministratie, waaruit bleek dat de inwonende zoon van appellante in staat was om de gebruikelijke zorg te verlenen. Appellante en haar zoon stelden dat de zoon regelmatig in Marokko verblijft voor zijn werk, maar dit werd niet met bewijsstukken onderbouwd.

De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had aangenomen dat de zoon van appellante in staat was om de huishoudelijke taken te verrichten. Appellante heeft in hoger beroep haar eerdere argumenten herhaald, maar ook hier ontbraken verifieerbare gegevens ter ondersteuning van haar stelling dat haar zoon niet in staat was om de gebruikelijke zorg te bieden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeerde dat het college op goede gronden de aanvraag om pgb voor hulp bij het huishouden had afgewezen, omdat appellante niet had aangetoond dat haar zoon niet in staat was om de zorg te verlenen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de beslissing van de rechtbank te herzien en heeft de proceskosten niet toegewezen.

Uitspraak

13/6256 WMO
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 november 2013, 12/6216 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Weesp (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2014. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. van Mansfeld, S.H.N. Chandler en E.A. Bennink.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds februari 2007 een individuele voorziening op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Op 14 september 2011 heeft appellante het college verzocht om verlenging van het pgb voor de hulp bij het huishouden voor het jaar 2012. Bij besluit van 5 maart 2012 heeft het college - voor zover in dit geding van belang - de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat uit de gemeentelijke basisadministratie is gebleken dat de zoon van appellante, [naam zoon], bij haar inwoont en zorg kan dragen voor de huishoudelijke taken.
1.2.
Bij besluit van 4 december 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 maart 2012 gegrond verklaard, het besluit van 5 maart 2012 herroepen en de aanvraag van appellante om hulp bij het huishouden voor 2012 afgewezen. Naar aanleiding van onderzoek naar de woon- en leefomstandigheden van appellante heeft het college geconcludeerd dat er geen reden is aan te nemen dat de inwonende zoon van appellante niet in staat is de gebruikelijke zorg te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ten aanzien van de gebruikelijke zorg heeft de rechtbank geoordeeld dat het college ervan mocht uitgaan dat de zoon van appellante in staat is het huishoudelijk werk voor appellante te verrichten, nu appellante en haar zoon enkel hebben gesteld en niet met stukken hebben onderbouwd dat de zoon regelmatig in Marokko verblijft voor zijn werk. De aanvraag om een pgb voor huishoudelijke hulp voor 2012 is op goede gronden afgewezen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.2.
De rechtbank is met juistheid tot de conclusie gekomen dat de aanvraag van appellante om een pgb voor hulp bij het huishouden ingevolge de Wmo op goede gronden is afgewezen, omdat het college ervan mocht uitgaan dat de zoon van appellante in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Appellante heeft in hoger beroep herhaald wat zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Daaraan heeft zij toegevoegd dat haar zoon niet in staat is de gebruikelijke zorg te bieden, omdat hij naast het verblijf in Marokko voor werk ook aldaar verblijft om bij zijn gezin te zijn. In wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Immers, ook ter onderbouwing van haar stelling dat haar zoon bij zijn gezin in Marokko verblijft, heeft appellante in hoger beroep geen verifieerbare gegevens overgelegd.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) H.J. Dekker

MK