ECLI:NL:CRVB:2014:3551

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
- _ 13-2319 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ernstig plichtsverzuim van ambtenaar door privé-geweld

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 oktober 2014 uitspraak gedaan in een zaak waarin een ambtenaar, werkzaam als archiefmedewerker, was ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. De ambtenaar had zich schuldig gemaakt aan meerdere misdragingen jegens zijn ex-echtgenote, waaronder fysiek geweld en bedreiging. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het huiselijk geweld niet als plichtsverzuim kon worden aangemerkt, omdat het zich in de privé-sfeer had afgespeeld en geen invloed had gehad op de ambtelijke functie van de betrokkene.

De Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak echter vernietigd. De Raad oordeelde dat de gedragingen van de ambtenaar van ernstige aard waren en niet passend voor iemand die in dienst is van de overheid. De Raad hechtte meer waarde aan de verklaringen van de ex-echtgenote dan aan die van de ambtenaar, en concludeerde dat de gedragingen ook invloed hadden op de werkverhoudingen, aangezien de ex-echtgenote ook bij de gemeente werkzaam was. De Raad kwam tot de conclusie dat het opgelegde strafontslag evenredig was aan het gepleegde plichtsverzuim.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op het strafontslag, en het beroep van de ambtenaar tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

13/2319 AW
Datum uitspraak: 30 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
21 maart 2013, 11/2254 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Ham, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. G.J. van Kammen, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Ham en mr. R. Oderheide. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Kammen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was werkzaam als archiefmedewerker bij de [gemeente].
1.2.
Nadat appellant zijn voornemen daartoe aan betrokkene had kenbaar gemaakt en deze de gelegenheid daarop zijn zienswijze te geven voorbij had laten gaan, heeft appellant bij besluit van 20 februari 2011 betrokkene met ingang van 1 maart 2011 wegens ernstig plichtsverzuim met toepassing van artikel 8:13 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) de disciplinaire straf van ontslag opgelegd; en subsidiair per dezelfde datum wegens een ernstig verstoorde arbeids- en vertrouwensrelatie met toepassing van artikel 8:8 van de CAR/UWO ontslag verleend. Bij beslissing op bezwaar van 9 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft appellant het ontslagbesluit van 20 februari 2011 gehandhaafd.
1.3.
Het plichtsverzuim dat appellant betrokkene verwijt betreft de volgende gedragingen.
In maart 2008 heeft betrokkene zijn toenmalige echtgenote R met de vlakke hand vijf klappen in het gezicht gegeven.
In juli 2008 heeft betrokkene R met een mes en vervolgens met een hakbijl bedreigd.
Eind december 2009 heeft betrokkene R proberen te wurgen.
Eind augustus 2010, na de echtscheiding, heeft betrokkene R een klap in het gezicht gegeven.
2.1.
In haar tussenuitspraak van 6 september 2012 heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het door betrokkene gepleegde huiselijke geweld niet als plichtsverzuim kan worden aangemerkt. Het geweld heeft uitsluitend plaatsgevonden in de privé-sfeer en nooit op het werk. Gelet op de functie van betrokkene bij de gemeente ziet de rechtbank niet in dat de gedragingen van betrokkene uitstraling hebben (gehad) op het aanzien en de geloofwaardigheid van de gemeentelijke organisatie en evenmin dat die gedragingen hun weerslag hebben (gehad) op het functioneren van betrokkene in zijn ambtelijke functie. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat appellant wel bevoegd was het subsidiaire ontslag te verlenen en dat niet kan worden staande gehouden dat appellant van die bevoegdheid in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken. Ten onrechte is evenwel in het kader van dit laatste ontslag geen financiële regeling voor betrokkene getroffen. De rechtbank heeft appellant daarom opgedragen dit gebrek in de besluitvorming te herstellen dan wel binnen twee weken te laten weten dat hiervan geen gebruik zal worden gemaakt.
2.2.
Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft appellant bij besluit van 15 oktober 2012 de in dit geval minimaal vereiste financiële regeling getroffen.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vervolgens het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover daarbij het strafontslag is gehandhaafd en aan het ontslag op andere gronden geen ontslagregeling is verbonden. Het beroep tegen het besluit van 15 oktober 2012 is ongegrond verklaard en het primaire besluit van 20 februari 2011 is herroepen voor zover daarbij strafontslag is verleend.
3. In hoger beroep is uitsluitend in geschil de ongedaanmaking door de rechtbank van het strafontslag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Betrokkene heeft de vier onder 1.3 vermelde gedragingen erkend met dien verstande dat hij nuanceringen heeft aangebracht en de ernst ervan heeft gerelativeerd. Zo heeft hij naar zijn zeggen R in maart 2008 slechts eenmaal een klap toegebracht en heeft hij R in december 2009 weliswaar bij de nek aangepakt maar was er geen sprake van een poging tot wurging. In juli 2008 heeft hij met een mes snijdende bewegingen gemaakt en daarna een hakbijl gepakt maar R zou dit niet als bedreigend hebben ervaren.
4.2.
In lijn met wat de rechtbank heeft overwogen acht de Raad onvoldoende grond aanwezig voor de door betrokkene aangegeven nuanceringen en relativeringen. Aan de duidelijke en tamelijk uitgebreide verklaringen van R wordt meer geloof gehecht dan aan de verklaringen van betrokkene. De verklaringen van R vinden ook steun in verklaringen van collega’s dat zij striemen in de nek en blauwe plekken in het gezicht van R hebben gezien.
4.3.
De misdragingen van betrokkene jegens R zijn van ernstige aard. Dergelijke gedragingen zijn zeker voor een werknemer die voor de - het algemeen belang op het oog hebbende - overheid werkt niet passend. Betrokkene heeft zich niet als een goed ambtenaar gedragen. Dat de bewuste gedragingen zich in de privé-sfeer hebben afgespeeld maakt dit niet anders. Dit spreekt te meer nu R evenals betrokkene bij de [gemeente] werkzaam was. Ook de zus van R werkte bij deze gemeente en zelfs bij dezelfde afdeling als betrokkene. Met name R, die in januari 2010 van betrokkene is gescheiden, heeft te kennen gegeven dat de aanwezigheid van betrokkene op het werk bij haar angstgevoelens opriep. Dit bracht mee dat de gedragingen van betrokkene ook direct doorwerking hadden in de werkverhoudingen.
4.4.
De conclusie is dat betrokkene zich, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, heeft schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Onvoldoende grond bestaat voor het oordeel dat het opgelegde strafontslag niet evenredig is aan dit plichtsverzuim.
4.5.
De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking. Het beroep tegen het bestreden besluit is op dit onderdeel ongegrond.
5. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover dit op het strafontslag betrekking heeft.
Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en C.H. Bangma en
M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2014.
(getekend) J.Th. Wolleswinkel
(getekend) M.R. Schuurman

HD