ECLI:NL:CRVB:2014:3550

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
- _ 13-2817 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen om functieonderhoud door de korpschef van Politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellanten, werkzaam als docenten bij de mobiele eenheid, hadden aanvragen ingediend voor functieonderhoud op basis van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie. De korpschef van Politie had deze aanvragen afgewezen, omdat de appellanten niet konden aantonen dat hun feitelijke werkzaamheden wezenlijk afweken van de functiebeschrijving. De Raad oordeelde dat de appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat hun werkzaamheden substantieel anders waren dan de in de functietypering beschreven taken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin was geoordeeld dat de korpschef terecht de aanvragen had afgewezen. De Raad benadrukte dat de appellanten weliswaar opleidingen ontwikkelden, maar dat zij geen eindverantwoordelijkheid droegen voor de inhoud daarvan. De uitspraak concludeert dat de werkzaamheden van de appellanten binnen de kaders van de functiebeschrijving vallen en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Datum uitspraak: 30 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 april 2013, 12/2825, 12/2837, 12/2842 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] te [woonplaats 1],
[appellant 2] te [woonplaats 2],
[appellant 3] te [woonplaats 3]
(appellanten)
de korpschef van Politie (de korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellanten heeft mr. J.G.M. Terlingen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2014. Appellant[appellant 1] is verschenen, bijgestaan door mr. Terlingen. De korpschef is, zonder bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Nadat de korpschef appellanten kenbaar had gemaakt dat hij in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie het voornemen had de functie van Specialist /009/08 als uitgangspositie voor de toekomstige functie van appellanten aan te merken, hebben appellanten verzocht om functieonderhoud op grond van artikel 2 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp).
1.2.
Bij besluiten van 21 oktober 2011 heeft de korpschef de aanvragen om functieonderhoud afgewezen. Bij besluiten van 24 oktober 2011 is de uitgangspositie van appellanten ongewijzigd vastgesteld op de functie Specialist 009/08. De daartegen ingediende bezwaarschriften zijn bij besluiten van 26 april 2012 (bestreden besluiten) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellanten tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
In artikel 2, tweede lid, van de Trfp is bepaald dat de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud aannemelijk maakt dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment in de referteperiode (dit is de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011) feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving. Is dit niet het geval, dan wijst het bevoegd gezag op grond van artikel 4 van de Trfp de aanvraag af.
3.2.
Niet in geschil tussen partijen zijn de door appellanten in de referteperiode feitelijk verrichte werkzaamheden. In geschil is of deze werkzaamheden wezenlijk afwijken van de in de functietypering gegeven beschrijving.
3.3.
Appellanten zijn docent mobiele eenheid (ME) en geven naast de basisopleiding ME, vorm aan specialistische opleidingen zoals BRATRA (brandweer en traangas), Waterwerper en Vredeseenheid. Daarbij worden agenten nieuwe competenties aangeleerd. Appellanten voeren aan dat hun werkzaamheden betreffende het ontwikkelen van die opleidingen verder strekken dan de in de functietypering gegeven beschrijving ‘Draagt bij aan de ontwikkeling van (...)’. De door appellanten zelfstandig ontwikkelde opleidingen worden niet gegeven op de politieacademie (PA). Alleen de eindtermen worden bepaald door de PA, de weg ernaar toe bepalen appellanten zelf. Appellanten voeren voorts aan dat zij op een breed vakgebied werkzaam zijn.
3.4.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun feitelijke werkzaamheden wezenlijk afwijken van de in de functietypering gegeven beschrijving. Daarin wordt de Specialist 009/08 gedefinieerd als een medewerk(st)er die door langdurige ervaring en gerichte opleidingen een specifieke deskundigheid heeft, daarmee zelfstandig een bijdrage levert en het gedefinieerde resultaat behaalt binnen een specifiek vakgebied. De korpschef kan worden gevolgd in zijn standpunt dat appellanten wel opleidingen ontwikkelen, maar voor de inhoud geen eindverantwoordelijkheid dragen. Aan het ontwikkelen van een opleiding gaat voorts een opdracht door de leidinggevende vooraf. Dit geldt ook voor de basisopleiding ME, welke is ontwikkeld omdat de destijds bestaande opleiding voor Amsterdam niet voldeed. Appellanten maakten bij de ontwikkeling gebruik van deze bestaande opleiding. Het door appellant ter zitting gegeven voorbeeld dat de werkzaamheden vergelijkbaar zijn met die van een rij-instructeur, waarbij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen de eindtermen bepaalt maar de rijinstructeur zelf invulling geeft aan de opleiding, onderschrijft het uitvoerende karakter van de werkzaamheden die plaatsvinden binnen gegeven kaders. De werkzaamheden wijken niet wezenlijk af van het in de functiebeschrijving gegeven bestanddeel ‘Draagt bij aan de ontwikkeling van instrumenten, methoden, technieken en procedures betreffende het vakgebied’. Dat appellanten er terecht op hebben gewezen dat de rechtbank zich bij haar oordeel dient te beperken tot de feiten en omstandigheden zoals deze zich hebben voorgedaan tijdens de referteperiode, leidt niet tot een ander oordeel.
3.5.
De korpschef kan voorts worden gevolgd in zijn standpunt dat voor zover nieuwe competenties worden aangeleerd deze zijn toegespitst op het aanleren van ME-vaardigheden. Appellanten maken daarbij zo nodig gebruik van onderdelen uit andere opleidingen en hebben daarover overleg met docenten uit andere disciplines.
3.6.
Voor zover appellanten hebben aangevoerd dat zij werkzaamheden verrichten op een meeromvattend vakgebied bestaande uit het ontwikkelen van een basisopleiding ME en diverse specialistische opleidingen, worden zij hierin niet gevolgd. Het gehanteerde systeem van functietypering ME kan als het vakgebied van appellanten worden aangemerkt. De door appellanten ontwikkelde specialistische opleidingen vallen daaronder. Een en ander brengt mee dat de werkzaamheden van appellanten vallen binnen het in de functietypering opgenomen bestanddeel ‘Verricht werkzaamheden op een specifiek vakgebied (..)’.
3.7.
Het hoger beroep van appellanten slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en C.H. Bangma en
M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2014.
(getekend) J.Th. Wolleswinkel
(getekend) M.R. Schuurman

HD