ECLI:NL:CRVB:2014:3536

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
13-1313 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld vanwege handklachten. Appellant, die laatstelijk als glazenwasser werkte, had op 6 januari 2012 een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had bij besluit van 5 maart 2012 meegedeeld dat hij per 18 december 2011 geen recht had op deze uitkering. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd door het Uwv ongegrond verklaard in een bestreden besluit van 25 juli 2012.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellant correct had beoordeeld. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn belastbaarheid was overschat en dat hij niet in staat was de voor hem geselecteerde functies te vervullen. De Raad oordeelde echter dat de argumenten van appellant in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden ten opzichte van zijn eerdere stellingen en dat er geen medische stukken waren ingediend die de conclusie van het Uwv konden onderbouwen.

De Raad concludeerde dat de functionele mogelijkheden van appellant juist waren vastgesteld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geduide functies. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/1313 WIA
Datum uitspraak: 31 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
23 januari 2013, 12/3020 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2014. Appellant is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. van Steenwijk.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als glazenwasser, heeft zich op 2 november 2009, vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziekgemeld in verband met handklachten. Op 6 januari 2012 heeft hij een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 5 maart 2012 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij per 18 december 2011 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA.
1.3. Bij bestreden besluit van 25 juli 2012 heeft het Uwv het tegen het besluit van 5 maart 2012 ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor de conclusie dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellant onjuist heeft beoordeeld. De rechtbank is verder van oordeel dat het Uwv de geduide functies op goede gronden heeft gebruikt voor de schatting.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn belastbaarheid is overschat en dat hij niet in staat is de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
4. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische stukken ingebracht die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat hij op de datum in geding op medisch objectieve gronden meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. In beroep heeft het Uwv afdoende toegelicht dat het nieuwe medicijngebruik niet betekent dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Dat dit oordeel van het Uwv niet in een verzekeringsgeneeskundig rapport is neergelegd, maar na mondeling overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot stand is gekomen, betekent niet dat daaraan geen waarde wordt toegekend. Uitgaande van een juiste vaststelling van de functionele mogelijkheden van appellant is er geen reden om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellant geduide functies. Geconcludeerd wordt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet op dit oordeel is voor het toekennen van schadevergoeding geen plaats.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
31 oktober 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.C. Hoogendoorn
JvC