Uitspraak
14 juni 2012, 11/629 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de toekenning van een ambtsjubileumgratificatie aan betrokkene, die 40 jaar in overheidsdienst was. Betrokkene had een vaststellingsovereenkomst gesloten met het dagelijks bestuur van de Regio Zuid-Holland Zuid, waarin was vastgelegd dat hij per 1 september 2009 zijn werkzaamheden zou beëindigen en spaarverlof zou opnemen. Bij de salarisbetaling van augustus 2010 ontving hij echter geen ambtsjubileumgratificatie. Betrokkene maakte bezwaar tegen dit besluit, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard door appellant, die stelde dat de finale kwijtingsclausule in de overeenkomst betekende dat betrokkene geen aanspraak meer kon maken op de gratificatie.
De rechtbank oordeelde echter dat de finale kwijtingsclausule niet van toepassing was op de ambtsjubileumgratificatie, omdat de periode waarin betrokkene in dienst was bij de overheid meetelt voor de berekening van het aantal dienstjaren. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld dat betrokkene ten onrechte geen gratificatie was toegekend. De Raad wees erop dat er geen specifieke regeling was die het uitsluiten van ambtsjubileumgratificaties tijdens spaarverlof rechtvaardigde.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die werden begroot op € 974,-. De uitspraak werd openbaar gedaan op 6 februari 2014.