ECLI:NL:CRVB:2014:353

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 februari 2014
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
12-3819 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning ambtsjubileumgratificatie en de uitleg van de finale kwijtingsclausule in een vaststellingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om de toekenning van een ambtsjubileumgratificatie aan betrokkene, die 40 jaar in overheidsdienst was. Betrokkene had een vaststellingsovereenkomst gesloten met het dagelijks bestuur van de Regio Zuid-Holland Zuid, waarin was vastgelegd dat hij per 1 september 2009 zijn werkzaamheden zou beëindigen en spaarverlof zou opnemen. Bij de salarisbetaling van augustus 2010 ontving hij echter geen ambtsjubileumgratificatie. Betrokkene maakte bezwaar tegen dit besluit, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard door appellant, die stelde dat de finale kwijtingsclausule in de overeenkomst betekende dat betrokkene geen aanspraak meer kon maken op de gratificatie.

De rechtbank oordeelde echter dat de finale kwijtingsclausule niet van toepassing was op de ambtsjubileumgratificatie, omdat de periode waarin betrokkene in dienst was bij de overheid meetelt voor de berekening van het aantal dienstjaren. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld dat betrokkene ten onrechte geen gratificatie was toegekend. De Raad wees erop dat er geen specifieke regeling was die het uitsluiten van ambtsjubileumgratificaties tijdens spaarverlof rechtvaardigde.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die werden begroot op € 974,-. De uitspraak werd openbaar gedaan op 6 februari 2014.

Uitspraak

12/3819 AW
Datum uitspraak: 6 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van
14 juni 2012, 11/629 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het dagelijks bestuur van de Regio Zuid-Holland Zuid (appellant)
[Betrokkene] te[woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Blanken, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. drs. C.J.M. Scheen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Blanken. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. Scheen.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene was werkzaam bij de Regio Zuid-Holland Zuid als [naam functie 1]. In vervolg op een besluit van appellant van 19 december 2008 hebben partijen op 29 januari 2009 een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van de aanstelling van betrokkene. Daarin is - samengevat - neergelegd dat betrokkene zijn werkzaamheden per
1 september 2009 beëindigt en dat hij van 1 september 2009 tot 1 januari 2010 gedurende twee dagen per week beschikbaar is als [functie 2.]. Van 1 januari 2010 tot 1 januari 2011 neemt hij spaarverlof op. Van 1 januari 2011 tot 1 juli 2011 maakt betrokkene gebruik van de levensloopregeling. Het gemis van 23 maanden pensioenopbouw wordt gecompenseerd met een bedrag van € 44.000,-. Partijen hebben tot slot verklaard na 1 juli 2011 of na de datum van ontslag indien deze voor 1 juli 2011 ligt, niets meer te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen. De aanstelling van betrokkene is uiteindelijk per
1 april 2011 beëindigd.
1.2. Op 1 augustus 2010 was betrokkene 40 jaar in overheidsdienst, maar bij de salarisbetaling van augustus 2010 is hem geen ambtsjubileumgratificatie toegekend. Bij e-mailbericht van een medewerker rechtspositie van 12 augustus 2010 is betrokkene hier desgevraagd uitleg over gegeven. Betrokkene maakt op 6 september 2010 bezwaar. Bij besluit van 6 april 2011 (bestreden besluit) wordt zijn bezwaar in afwijking van het advies van de Bezwarencommissie bezwaarschriften gemeentepersoneel ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat op 29 januari 2009 een regeling is getroffen waarin uitdrukkelijk is voorzien in finale kwijting.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en onder herroeping van het besluit van 12 augustus 2010 bepaald dat aan betrokkene de door hem gewenste gratificatie wordt verstrekt, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 augustus 2010. Hiertoe is overwogen dat er geen aanleiding is de expliciete vermelding van de ingangsdatum van de finale kwijtingsclausule buiten beschouwing te laten. Volgens de rechtbank moet in dit geval de hoofdregel worden gehanteerd, namelijk dat de periode dat de ambtenaar een aanstelling heeft bij de overheid meetelt bij de berekening van het aantal dienstjaren, zodat de aanvraag van betrokkene ten onrechte is afgewezen.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
In geschil is de uitleg van de vaststellingsovereenkomst van 29 januari 2009 en met name de finale kwijtingsclausule met de expliciet daarin genoemde datum van 1 juli 2011.
3.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding is de in de finale kwijtingsclausule genoemde datum waarna partijen niets meer van elkaar te vorderen hebben buiten beschouwing te laten. Volgens appellant is het noemen van een datum in een finale kwijtingsclausule ongebruikelijk. Dit wijst er juist op dat in dit geval sprake is geweest van een welbewuste handeling van partijen. Bovendien is het noemen van juist deze datum in de finale kwijtingsclausule voor de hand liggend omdat deze gerelateerd is aan het einde van het dienstverband. Tot die datum was betrokkene nog aangesteld bij appellant en had hij in elk geval nog salaris te vorderen. Dat in het besluit van appellant van 19 december 2008 waarin [naam functie 2] Van N. wordt gemandateerd om de vaststellingsovereenkomst met betrokkene te sluiten niet wordt gesproken over een datum, maakt eveneens niet dat de datum buiten beschouwing moet blijven.
3.3.
Vaststaat dat in de vaststellingsovereenkomst geen bepaling met betrekking tot de ambtsjubileumgratificatie is opgenomen. Gelet echter op de in de vaststellingsovereenkomst genoemde datum waarna partijen niets meer van elkaar te vorderen hebben is er aanleiding om te oordelen dat de regeling van artikel 3:5:1 van de CAR/UWO van toepassing is. Volgens het eerste lid, van deze bepaling wordt aan de ambtenaar die gedurende veertig jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld een gratificatie toegekend gelijk aan een bedrag overeenkomende met de gehele bezoldiging vermeerderd met vakantietoelage over de maand waarin hij het jubileum gedenkt.
3.4.
Appellant heeft geen specifieke regeling inzake ambtsjubileumgratificaties vastgesteld en heeft aansluiting gezocht bij de Regeling gratificatie bij ambtsjubileum (Rijksregeling). In deze Rijksregeling zijn geen bepalingen opgenomen over toekenning van ambtsjubileumgratificaties tijdens spaarverlof. Appellant betwist dat betrokkene aanspraak kon maken op de ambtsjubileumgratificatie, nu hij na 1 september 2009 en in elk geval na
1 januari 2010 geen werkzaamheden meer heeft verricht en daarmee geen betrekking meer zou hebben in de zin van artikel 1:1 van het CAR/UWO. Volgens appellant heeft betrokkene op 1 januari 2010 39 jaar en 5 maanden ambtelijke diensttijd opgebouwd en bouwt hij gedurende het per 1 januari 2010 opgenomen spaarverlof geen diensttijd meer op. Dit betoog treft geen doel. Betrokkene ontving in de periode dat hij spaarverlof genoot nog steeds salaris en blijkens de salarisspecificaties hebben er inhoudingen plaatsgevonden ten behoeve van pensioenpremies, werkgever- en werknemerspremies, vakantiegeld, eindejaarsuitkeringen en levensloop. De stelling van appellant dat spaarverlof gelijk gesteld moet worden met onbetaald verlof volgt de Raad dan ook niet. Nu er geen redenen zijn om ambtsjubileumgratificaties uit te sluiten in geval van spaarverlof heeft de rechtbank op goede gronden de hoofdregel gehanteerd dat zo lang de ambtenaar een aanstelling heeft bij de overheid, dit meetelt bij de berekening van het aantal dienstjaren. Gelet hierop is betrokkene ten onrechte geen ambtsjubileumgratificatie toegekend.
4.
Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Er is aanleiding appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze worden begroot op € 974,- aan kosten rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 974,-;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht ten bedrage van € 466,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en
G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2014.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.K. Dekker

HD