ECLI:NL:CRVB:2014:350

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 februari 2014
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
12-3945 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van salaris op basis van schaal 12, trede 7 en de toepassing van het Sociaal Statuut bij herindeling van gemeenten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van salaris aan appellante, die werkzaam was bij de gemeente Stichtse Vecht. Appellante was sinds 1 juli 2002 in dienst bij de voormalige gemeente Maarssen en had verschillende functies vervuld, waaronder een tijdelijke functie van [functie 2]. Na de herindeling van de gemeenten per 1 januari 2011 werd appellante geplaatst in de functie van [functie 3], waarvoor een salaris op basis van schaal 12, trede 7 werd toegekend. Appellante stelde dat bij de bezoldiging in haar nieuwe functie ten onrechte geen rekening was gehouden met de persoonlijke en arbeidsmarkttoelage die zij tot 1 januari 2010 ontving. Ze beriep zich op artikel 2.3 van het Sociaal Statuut, dat de voorwaarden voor de bezoldiging bij herindeling regelt.

De Raad overwoog dat artikel 2.3, vierde lid, van het Sociaal Statuut bepaalt dat de medewerker het recht behoudt op het salaris en salarisperspectief zoals deze golden op de dag voorafgaande aan de herindeling, in dit geval 31 december 2010. De Raad concludeerde dat het college terecht deze datum als peildatum had genomen en dat appellante op deze datum geen recht meer had op de persoonlijke en arbeidsmarkttoelage. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat appellante niet had aangetoond dat er gerechtvaardigde verwachtingen waren gewekt dat deze toelagen bij de nieuwe bezoldiging betrokken zouden worden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de bezoldiging van appellante correct was vastgesteld op basis van de geldende regelgeving en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/3945 AW
Datum uitspraak: 6 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 31 mei 2012, 11/3683 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. H.S.P. Stuiver, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. N.R.H. Boasman-Trustfull, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Stuiver, mr. B.M.M. Tijink en M.J. Bode.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was sinds 1 juli 2002 werkzaam bij de voormalige gemeente Maarssen in de functie van [functie 1]. Zij ontving per de datum van indiensttreding een salaris op basis van de aan haar functie verbonden uitloopschaal 11, trede 11. Van 1 augustus 2007 tot 1 juli 2010 heeft appellante de tijdelijke functie van [functie 2] vervuld. In het benoemingsbesluit van 19 juni 2007 en het verlengingsbesluit van
14 december 2009 is vermeld dat appellante haar vaste aanstelling en haar salarisaanspraken behorende bij haar functie als [functie 1] behoudt en dat zij na afloop van het project terugvalt op deze aanspraken. Voorts is vermeld dat appellante voor de functie van [functie 2] naast haar huidige salaris een persoonlijke toelage en een arbeidsmarkttoelage ontvangt.
1.2. Naar aanleiding van het einde van het project per 1 juli 2010 heeft het college bij besluit van 31 mei 2010 appellante met ingang van 1 juli 2010 benoemd in de oorspronkelijke functie van [functie 1]. Daarbij zijn aan appellante tijdelijke toelagen toegekend die per
1 januari 2011 vervallen. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddel aangewend.
1.3. Na de herindeling van de voormalige gemeenten Breukelen, Loenen en Maarssen per
1 januari 2011, waarbij deze gemeenten zijn samengevoegd tot de gemeente Stichtse Vecht, heeft het college bij besluit van 11 maart 2011 appellante met ingang van 1 januari 2011 geplaatst in de functie van [functie 3], gewaardeerd op schaal 12. Aan appellante is een salaris toegekend op basis van aanloopschaal 11, trede 11.
1.4. Bij besluit van 7 september 2011 en aangevuld bij besluit van 22 september 2011 (bestreden besluit) heeft het college beslist op het bezwaar tegen het besluit van 11 maart 2011. Hierbij heeft het college, met vergoeding van de kosten in bezwaar, appellante alsnog een salaris toegekend op basis van schaal 12, trede 7.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat bij de bezoldiging in haar nieuwe functie van [functie 3] de persoonlijke toelage en de arbeidsmarkttoelage die zij op 1 januari 2010 ontving ten onrechte niet zijn betrokken. Volgens appellante volgt uit artikel 2.3, tweede lid, van het Sociaal Statuut voor de herindeling van de gemeenten Breukelen, Loenen en Maarssen (Sociaal Statuut) en de onder 4.2 weergegeven passages uit de, toelichting op het Sociaal Statuut dat voor de bezoldiging in haar nieuwe functie 1 januari 2010 de peildatum is. Het college had met inachtneming van deze peildatum toepassing moeten geven aan artikel 2.3, zevende en achtste dan wel negende lid, van het Sociaal Statuut. Appellante heeft ten slotte aangevoerd dat bij haar het vertrouwen is gewekt dat zij er financieel niet op achteruit zou gaan.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 2.3 van het Sociaal Statuut voor zover hier van belang als volgt:
(…)
2.
De inhoud van de functies, de functieschaal en het (contractueel overeengekomen) aantal arbeidsuren op 1 januari 2010 gelden als uitgangspunt voor de plaatsing van de medewerkers in de nieuwe organisatie, behoudens voor die functies waarvoor op dat moment nog een traject van (her)beschrijving en (her)waardering loopt.
(…)
4.
Bij plaatsing in een functie in de nieuwe organisatie behoudt de medewerker het recht op het salaris en het salarisperspectief zoals deze voor hem golden in de functie die hij vervulde op de dag voorafgaande aan de datum van de herindeling, behoudens indien en voor zover sprake is van een tijdelijke toelage die op de dag van herindeling van rechtswege eindigt.
(…)
7. Bij benoeming in een functie in de nieuwe organisatie behoudt de medewerker het recht op eventuele eerder toegekende persoonsgebonden toelagen en eerder toegekende garantietoelagen.
8.
Indien aan de nieuwe functie, waarin de medewerker is benoemd, een hogere salarisschaal is verbonden, komt een al toegekende persoonlijke toelage c.q. garantietoelage te vervallen. De medewerker wordt dan zodanig ingeschaald in de nieuwe salarisschaal, dat zijn nieuwe salaris in elk geval niet lager is dan het salaris dat hij in zijn oude salarisschaal zou hebben genoten, inclusief de persoonlijke toelage c.q. garantietoelage.
(…)
9.
Indien bij benoeming in een functie in de nieuwe organisatie eventueel eerder toegekende functietoelagen vervallen, niet zijnde garantie- en persoonsgebonden toelagen als voornoemd, dan worden de eventuele gevolgen voor de medewerker wiens bezoldiging - als gevolg van het vervallen van de functiegebonden toelagen - een verlaging ondergaat betrokken bij het vaststellen van het sociaal plan.
4.2.
In de toelichting op het Sociaal Statuut is onder meer het volgende vermeld:
“De inhoud van de functies, de functieschaal en het (contractueel overeengekomen) aantal arbeidsuren op 1 januari 2010 gelden als uitgangspunt voor de plaatsing van de medewerkers in de nieuwe organisatie, behoudens voor die functies waarvoor op dat moment nog een traject van (her)beschrijving en (her)waardering loopt.
(…)
Wat betreft de inschaling in de nieuwe functie in de nieuwe organisatie zijn onderstaande regels van toepassing:
- Indien er sprake is van een plaatsing in een nieuwe functie met een lagere (indicatieve)schaal, behoudt de medewerker het recht op het salaris en het salarisperspectief zoals deze voor hem golden in de functie die hij vervulde op de dag voorafgaande aan de datum van de herindeling. Het verschil dat kan ontstaan tussen de oorspronkelijke functie en de nieuwe functie wordt aangemerkt als garantietoelage.
- Indien er sprake is van een plaatsing in een nieuwe functie met een gelijkblijvende (indicatieve)schaal, blijft het salaris gelijk, tenzij er sprake is van een eventuele periodieke verhoging;
- Indien er sprake is van een plaatsing in een nieuwe functie met één hogere (indicatieve) schaal, wordt de medewerker ingeschaald in de functieschaal behorende bij de nieuwe functie;”
4.3.
Het betoog van appellante dat voor de bezoldiging in haar nieuwe functie van [functie 3] moet worden uitgegaan van de salariëring op 1 januari 2010 treft geen doel. Artikel 2.3, tweede lid, van het Sociaal Statuut, waarop appellante zich beroept, heeft betrekking op de plaatsing in de nieuwe organisatie. Voor de bezoldiging in de nieuwe functie bevat artikel 2.3, vierde lid, van het Sociaal Statuut een specifieke bepaling. Op grond van die bepaling behoudt de medewerker het recht op het salaris en het salarisperspectief zoals deze voor hem golden in de functie die hij vervulde op de dag voorafgaande aan de datum van de herindeling, te weten 31 december 2010.
4.4.
De in 4.2 weergegeven passages uit de toelichting op het Sociaal Statuut, waarop appellante zich ook beroept, leiden niet tot een ander oordeel. Die passages zijn veeleer een bevestiging van hetgeen in artikel 2.3 is neergelegd. In elk geval kan daaruit niet worden afgeleid dat bij de bezoldiging van appellante vanaf 1 januari 2011 de persoonlijke toelage en de arbeidsmarkttoelage, die appellante tot 1 juli 2010 heeft ontvangen, hadden moeten worden betrokken.
4.5.
Nu het college 31 december 2010 terecht als peildatum heeft genomen voor het bepalen van de hoogte van de bezoldiging vanaf 1 januari 2011 en appellante op de peildatum de persoonlijke toelage en de arbeidsmarkttoelage niet meer genoot, was er reeds hierom voor de door haar gewenste toepassing van artikel 2.3, zevende en achtste dan wel negende lid, van het Sociaal Statuut geen plaats.
4.6.
Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak 19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735) alleen slagen als het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen heeft gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Aan deze eisen wordt in dit geval niet voldaan. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij haar de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de persoonlijke toelage en de arbeidsmarkttoelage zouden worden betrokken bij de bezoldiging vanaf 1 januari 2011.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en E.J.M. Heijs en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) M.R. Schuurman

HD