ECLI:NL:CRVB:2014:3491
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering wegens onvoldoende medische grondslag voor toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WAO-uitkering in te trekken. De zaak betreft de vraag of appellante recht heeft op een WAO-uitkering op basis van toegenomen arbeidsongeschiktheid, zoals bedoeld in artikel 43a van de WAO. Appellante had eerder, op 20 september 2011, melding gemaakt van toegenomen arbeidsongeschiktheid vanwege verergering van haar psychische klachten. Het Uwv had echter vastgesteld dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen en had haar aanvraag voor een WAO-uitkering afgewezen.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met eerdere medische rapporten en dat haar klachten zijn verergerd. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid is vastgesteld. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft aangetoond dat er geen nieuwe objectieve medische feiten zijn die een wijziging van het eerdere standpunt rechtvaardigen.
De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.