ECLI:NL:CRVB:2014:3480

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
13-2731 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand onder aftrek van inkomsten uit overboekingen door een restaurant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had op 27 maart 2012 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens een intakegesprek op 19 april 2012 bleek uit bankafschriften dat er regelmatig overboekingen plaatsvonden van een restaurant naar de bankrekening van de appellant. De appellant verklaarde dat deze overboekingen een geldlening betroffen, maar het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden beschouwde deze overboekingen als inkomsten die in mindering moesten worden gebracht op de bijstandsnorm. Het college oordeelde dat er geen concrete terugbetalingsverplichting was en dat de overboekingen niet als lening konden worden aangemerkt.

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de overboekingen ten onrechte als inkomsten waren aangemerkt en dat hij niet vrijelijk over het geld kon beschikken, omdat hij het direct contant doorbetaalde aan een derde. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij niet vrijelijk over het geld kon beschikken en dat de overboekingen terecht als inkomsten waren aangemerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2731 WWB
Datum uitspraak: 28 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
9 april 2013, 12/2475 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van een gemeentelijke herindeling oefent het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden per 1 januari 2014 de bevoegdheden ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) uit die tot die datum werden uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim. In deze uitspraak wordt onder het college tevens verstaan het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim.
Namens appellant heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2014. Namens appellant is verschenen mr. Roozemond. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Boonstra.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 27 maart 2012 een aanvraag om bijstand op grond van de WWB ingediend naar de norm voor een alleenstaande. Uit de tijdens een intakegesprek op 19 april 2012 door appellant overgelegde afschriften van zijn bankrekening bleek dat hierop met grote regelmaat overboekingen, variërend van € 200,- tot € 350,- per keer, hebben plaatsgevonden door [naam restaurant] ([restaurant]) te [plaatsnaam 1]. Appellant heeft tegenover het college verklaard dat deze overboekingen een geldlening betreffen. Op 27 april 2012 heeft appellant een verklaring overgelegd van [naam K.] ([K.]), eigenaar van [restaurant]. In deze verklaring heeft [K.] te kennen gegeven dat hij in het verleden, in 2005 of 2006, in het kader van een overeenkomst leningen aan appellant heeft verstrekt ten behoeve van een [naam bedrijf] te [plaatsnaam 2] en dat terugbetaling geschiedt al naar gelang appellant daartoe de mogelijkheden heeft of krijgt.
1.2.
Bij besluit van 27 juni 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 oktober 2012 (bestreden besluit), heeft het college aan appellant met ingang van 1 april 2012 bijstand toegekend. Daarbij heeft het college beslist dat de overboekingen door [restaurant] op de bankrekening van appellant dienen te worden aangemerkt als inkomsten in de zin van artikel 32 van de WWB die op de bijstand in mindering moeten worden gebracht. Deze overboekingen kunnen volgens het college niet worden aangemerkt als een lening omdat geen sprake is van enige concrete terugbetalingsverplichting.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het college de overboekingen op zijn bankrekening ten onrechte heeft aangemerkt als inkomsten. De overboekingen moeten worden aangemerkt als lening. Daarnaast kon hij niet vrijelijk over het geld beschikken, omdat hij het geld direct contant doorbetaalde aan [naam H.] ([H.]). Indien al rekening met deze overboekingen moet worden gehouden, dan dienen zij als vermogen te worden aangemerkt en heeft dit, gelet op zijn schulden, geen invloed op de bijstand.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 4 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1974) vormen periodieke betalingen, zoals in dit geval van
[restaurant] aan appellant, inkomen in de zin van de WWB en staan dergelijke betalingen, die hij kon aanwenden voor levensonderhoud, in zoverre aan verlening van bijstand in de weg. Appellant heeft niet aan de hand van concrete, verifieerbare bewijsstukken aannemelijk gemaakt dat het hier gaat om leningen. De (achteraf) opgestelde verklaring van [K.] van 27 april 2012 houdt geen afdwingbare betalingsverplichting in. Daarnaast heeft [K.] op 1 februari 2013 tijdens een getuigenverhoor tegenover de sociale recherche Fryslân verklaard dat hij regelmatig geld naar appellant heeft overgemaakt, hij daarbij weliswaar steeds verklaarde dat het om een lening ging, maar dat het geen echte lening was in die zin dat zij een overeenkomst hadden waarin bijvoorbeeld de rente en terugbetaling concreet waren geregeld.
4.2.
Door appellant is niet aangetoond dat hij niet vrijelijk over het geld kon beschikken. Uit de bankafschriften blijkt immers dat appellant het geld direct contant opnam, zodra de overboekingen op zijn rekening plaatsvonden. Dat hij het geld vervolgens (contant) heeft doorbetaald aan [H.], omdat deze voor appellant werkzaamheden als privé detective heeft verricht, is niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens gebleken. De door [H.] ondertekende specificaties en kwitanties kunnen niet als zodanig worden aangemerkt. Bovendien heeft [H.] in zijn (ongedateerde) verklaring aangegeven dat hij “voor de kick” opdrachten voor appellant heeft uitgevoerd en geen officiële rekeningen kan laten zien. Over de betekenis van de werkzaamheden van [H.] voor appellant kon ook ter zitting van de Raad geen toelichting worden gegeven.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het college de overboekingen op de rekening van appellant terecht met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WWB in mindering heeft gebracht op de voor appellant geldende bijstandsnorm.
4.4.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en M. Hillen en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2014.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) A.C. Oomkens

HD