ECLI:NL:CRVB:2014:3459

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
13-207 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante, die sinds 1988 ziek is vanwege een reactieve depressie, hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv. De intrekking vond plaats op 9 februari 2009, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% was. Appellante had eerder een uitkering ontvangen die was berekend op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling in 2011, naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek, werd de uitkering opnieuw ingetrokken per 18 januari 2012. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard door het Uwv.

De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv bevoegd was om een herbeoordeling uit te voeren en dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve medische redenen waren om appellante verdergaand beperkt te achten dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 september 2011. Appellante heeft in hoger beroep de gronden van haar bezwaar herhaald, maar geen nieuwe medische informatie ingediend.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. De Raad benadrukte dat elke besluitvorming omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid op haar eigen merites moet worden beoordeeld en dat de eerdere gegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 8 december 2008 niet betekent dat het Uwv niet op een later moment tot een andere conclusie kan komen. De Raad concludeerde dat appellante niet benadeeld is door een kennelijke verschrijving in de uitspraak van de rechtbank en dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

13/207 WAO
Datum uitspraak: 24 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ̕ s-Hertogenbosch van
19 december 2012, 12/1900 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.J.C. Asselbergs hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Asselbergs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich op 13 april 1988 ziek gemeld voor haar werkzaamheden als productiemedewerkster vanwege een reactieve depressie. Zij ontving een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Bij besluit van 8 december 2008 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 9 februari 2009 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op deze datum minder dan 15% was. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de psychische belastbaarheid van appellante op de in geding zijnde datum nog dusdanig beperkt was dat geen sprake was van benutbare mogelijkheden. Deze arts verwachtte wel verbetering op de middellange termijn (drie tot zes maanden) bij voortzetting van adequate psychotherapeutische begeleiding. Een heronderzoek was daarom aangewezen. Bij besluit van 6 mei 2009 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 8 december 2008 gegrond verklaard. De WAO-uitkering van appellante is ongewijzigd voortgezet.
1.3.
Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek “Marque” heeft het Uwv in 2011 heronderzoek verricht naar de arbeidsongeschiktheid van appellante. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 17 november 2011 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 18 januari 2012 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op deze datum minder dan 15% was.
1.4.
Bij besluit van 5 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 november 2011 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv te allen tijde bevoegd is om een professionele herbeoordeling te verrichten.
2.3.
Over de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Zij heeft daarbij betrokken dat de verzekeringsartsen de in het dossier beschikbare medische informatie van de huisarts en de orthopedisch chirurg hebben meegewogen bij hun beoordeling. De verzekeringsartsen hebben vastgesteld dat bij appellante sprake is van zowel psychische als lichamelijke beperkingen. De rechtbank heeft de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat uit de informatie van de orthopeed niet is gebleken van objectiveerbare afwijkingen met betrekking tot de klachten aan de rechter heup en aan de linker knie. Voorts volgt de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen objectieve medische redenen zijn om appellante op psychisch vlak verdergaand beperkt te achten dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 september 2011. Van een situatie waarin duurzaam benutbare mogelijkheden ontbreken, is geen sprake. De rechtbank heeft deze de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend geacht. Zij heeft bij haar oordeel betrokken dat appellante geen medische stukken heeft ingezonden die haar standpunt onderbouwen dat het Uwv haar belastbaarheid niet juist heeft vastgesteld.
2.4.
Verder heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het Uwv gevolgd in zijn toelichting ten aanzien van de medische geschiktheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies.
3. In hoger beroep heeft appellante de gronden van het bezwaar en beroep herhaald. Zij heeft verder gesteld dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil is getreden door te concluderen dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante volstaan met een herhaling van de bij de rechtbank ingediende gronden. Appellante heeft geen nieuwe medische informatie ingediend ter onderbouwing van haar standpunt. Daarom volstaat de Raad hier met een verwijzing naar de overwegingen 5 tot en met 7 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Naar aanleiding van de verwijzing van appellante naar de - hiervoor in 1.2 vermelde - gegrondverklaring van het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 december 2008 wordt overwogen dat elke besluitvorming omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid op haar eigen merites dient te worden beoordeeld. Opgemerkt wordt ook dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep destijds (in 2009) verbetering van de gezondheidssituatie van appellante verwachtte. Dat vervolgens herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante op een termijn van drie tot zes maanden is uitgebleven, betekent niet dat het Uwv niet daartoe op een later moment kan overgaan.
4.3.
Appellante wordt ook niet gevolgd in haar standpunt dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden. De overweging van de rechtbank dat het Uwv appellante - kort gezegd - op juiste gronden minder dan 35% arbeidsongeschikt heeft geacht ingevolge de Wet WIA dient te worden beschouwd als een kennelijke verschrijving. Uit hetgeen is vermeld onder het kopje procesverloop van de aangevallen uitspraak en onder overweging 6, blijkt dat de rechtbank heeft onderkend dat het een beoordeling in het kader van de WAO betreft. Appellante is door deze kennelijke verschrijving van de rechtbank niet op het verkeerde been gezet of anderszins benadeeld, zodat hieraan geen consequenties hoeven te worden verbonden.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Crum

RB