ECLI:NL:CRVB:2014:3459
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante, die sinds 1988 ziek is vanwege een reactieve depressie, hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv. De intrekking vond plaats op 9 februari 2009, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% was. Appellante had eerder een uitkering ontvangen die was berekend op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling in 2011, naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek, werd de uitkering opnieuw ingetrokken per 18 januari 2012. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard door het Uwv.
De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv bevoegd was om een herbeoordeling uit te voeren en dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve medische redenen waren om appellante verdergaand beperkt te achten dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 september 2011. Appellante heeft in hoger beroep de gronden van haar bezwaar herhaald, maar geen nieuwe medische informatie ingediend.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. De Raad benadrukte dat elke besluitvorming omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid op haar eigen merites moet worden beoordeeld en dat de eerdere gegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 8 december 2008 niet betekent dat het Uwv niet op een later moment tot een andere conclusie kan komen. De Raad concludeerde dat appellante niet benadeeld is door een kennelijke verschrijving in de uitspraak van de rechtbank en dat het hoger beroep niet slaagt.