ECLI:NL:CRVB:2014:3457

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
12-3401 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening WAO-uitkering wegens gebrek aan toename van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De appellant, die sinds 1996 een WAO-uitkering ontvangt, had verzocht om herziening van zijn uitkering omdat hij zich per 23 februari 2009 toegenomen arbeidsongeschikt had gemeld. Het Uwv had dit verzoek afgewezen, met de onderbouwing dat de medische beperkingen van appellant niet waren toegenomen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een toename van arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld in artikel 37 van de WAO. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de eerdere beoordeling zou kunnen ondermijnen.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn psychische beperkingen sinds 2009 fors waren toegenomen, maar de Raad vond geen aanknopingspunten in de medische stukken die deze claim ondersteunden. De Raad concludeerde dat het Uwv op juiste gronden het verzoek om herziening van de WAO-uitkering had afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/3401 WAO
Datum uitspraak: 24 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
10 mei 2012, 12/61 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 juli 2012 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2014. Voor appellant is verschenen mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is bekend met knieklachten, aspecifieke rugklachten, chronische astmatische bronchitis en spanningsklachten. Appellant ontvangt sinds 1996 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Naast zijn WAO-uitkering is appellant werkzaam als medewerker groenvoorziening. In 2007 heeft een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid plaatsgevonden. Daarbij zijn de beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 februari 2007. Na een arbeidskundige beoordeling is bij besluit van 16 maart 2007 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd vastgesteld op 25 tot 35%.
1.2.
Appellant heeft zich per 23 februari 2009 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld en verzocht om herziening van zijn WAO-uitkering.
1.3.
Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 2 maart 2011 het verzoek om herziening van de WAO-uitkering afgewezen, onder overweging dat de medische beperkingen van appellant niet zijn toegenomen.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 14 december 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 2 maart 2011 ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 december 2011.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten blijkt dat de informatie uit de behandelend sector uitdrukkelijk en in voldoende mate is meegewogen in de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gerapporteerd waarom hij het standpunt van de verzekeringsarts, dat geen sprake van toename van de in 2007 bij appellant vastgestelde medische beperkingen, onderschrijft. Appellant heeft in beroep geen medische informatie overgelegd op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de medische beoordeling.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep onveranderd op het standpunt gesteld dat met name zijn psychische beperkingen sinds 23 februari 2009 fors zijn toegenomen in verband met psychosociale problematiek. Deze toename had moeten leiden tot een hogere mate van arbeidsongeschiktheid. Hij heeft ter ondersteuning van zijn standpunt een brief van 25 april 2012 van zijn huisarts en een rapport van een arbeidsdeskundige van 17 april 2012 ingediend. Voorts wijst appellant erop dat hij zich op 23 juni 2011 weer heeft ziek gemeld en dat hij geaccepteerd is in de Ziektewet.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake was van toename van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 37 van de WAO. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat in de beschikbare medische stukken geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het standpunt van appellant dat sinds 23 februari 2009 sprake is van een toename van de beperkingen van appellant ten opzichte van de beperkingen zoals die zijn vastgesteld in de FML van 2 februari 2007. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waartoe de rechtbank tot dat oordeel is gekomen, worden onderschreven.
4.3.
Op het in hoger beroep ingediende beroepschrift en de daarbij overgelegde stukken van de huisarts en de arbeidsdeskundige, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 6 juli 2012 gereageerd. In dit rapport is afdoende gemotiveerd dat ten tijde hier van belang bij appellant geen sprake was van toegenomen beperkingen. Dat appellant vanaf 23 juni 2011 weer arbeidsongeschikt wordt beschouwd voor de Ziektewet, past volgens deze verzekeringsarts wel bij de consulten van de huisarts in de periode daaraan voorafgaand, maar leidt niet tot de conclusie dat het Uwv op onjuiste gronden het hier te beoordelen verzoek om herziening van zijn WAO-uitkering heeft afgewezen.
4.4.
Er zijn geen aanknopingspunten om de verzekeringsarts bezwaar en beroep in deze beoordeling niet te volgen.
5. Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. Voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade is, gelet op deze uitkomst, geen plaats. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Crum

RB