ECLI:NL:CRVB:2014:3453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
12-5084 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de medische beoordeling van het Uwv zorgvuldig was en dat de gezondheidstoestand van appellante correct was ingeschat. Appellante, die sinds februari 2008 met vermoeidheidsklachten kampt, had een WGA-uitkering ontvangen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), met een vastgesteld arbeidsongeschiktheidpercentage van 43,81. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de bevindingen van haar cardioloog, die volgens haar meer beperkingen zou moeten onderbouwen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante niet had aangetoond dat zij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in zijn rapporten voldoende gemotiveerd dat de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen juist waren. De Raad oordeelde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) voldoende rekening hield met de beperkingen van appellante, inclusief die als gevolg van vermoeidheid. De Raad bevestigde dat er geen noodzaak was voor een verdergaande urenbeperking en dat de geschiktheid van de voorgehouden functies voldoende was gemotiveerd.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 oktober 2014.

Uitspraak

12/5084 WIA
Datum uitspraak: 24 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van
2 augustus 2012, 12/47 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting op 12 september 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Arentz-Veldkamp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is op 19 februari 2008 in verband met vermoeidheidsklachten uitgevallen voor haar werk. Bij besluit van 3 mei 2011 heeft het Uwv aan appellante met ingang van
14 mei 2011 een WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij het arbeidsongeschiktheid percentage is vastgesteld op 43,81. Het door appellante gemaakte bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van
18 november 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard
.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de medische grondslag van het bestreden besluit op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het Uwv heeft de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van haar arbeidsvermogen niet onjuist ingeschat. De rechtbank heeft overwogen dat de bevindingen van cardioloog F.C. Visser, zoals vermeld in de in beroep overgelegde brief van 12 maart 2012, niet aansluiten bij de door appellante geclaimde beperkingen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep genoegzaam heeft gemotiveerd dat de belasting in de voorgehouden functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd voorbij gaat aan de onder 2 genoemde brief van cardioloog Visser. Appellante is van mening dat de bevindingen van de cardioloog aansluiten bij de ondervonden beperkingen. Verder heeft appellante gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft nagelaten te overleggen met haar behandelaar, conform het Protocol CVS.
3.2.
In een rapport van 22 november 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat uit de medische gegevens niet blijkt dat de ritmestoornissen van appellante vermoeidheidsklachten en beperkingen kunnen geven die ernstiger zijn dan de al aangegeven urenbeperking.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante niet heeft onderbouwd dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 29 augustus 2011 op basis van de informatie van het CVS/ME centrum vastgesteld dat de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen juist zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de ingebrachte medische gegevens van cardioloog Visser van 24 augustus 2011, internist R.M. Kurk van 7 januari 2009 en de inspanningstest van 9 december 2009 bij de beoordeling betrokken. Zij heeft onderbouwd dat lichtere energetische activiteiten gedurende halve dagen van appellante mogen worden verlangd. De Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) bevat beperkingen in de energetische belastbaarheid, in de psychische belastbaarheid en daarnaast een duurbeperking van 20 uur per week, vier uur per dag. Met deze FML wordt in voldoende mate rekening gehouden met het geconstateerde beeld. In de beroepsfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een aanvullend rapport van 8 mei 2012 gemotiveerd dat de brief van cardioloog Visser van
12 maart 2012 geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep constateert dat er geen cardiologische verklaring is voor de extreme vermoeidheidsklachten. In de FML is in voldoende mate rekening gehouden met de beperkingen als gevolg van de vermoeidheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd te kennen gegeven dat een verdergaande urenbeperking niet is geïndiceerd.
4.2.
De in hoger beroep ingediende informatie geeft geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante heeft verwezen naar het eindrapport Heliomare arbeidsintegratie van
8 augustus 2008 en naar de onder 2 genoemde brief van cardioloog Visser. De Raad merkt op dat het rapport van Heliomare niet ziet op de datum in geding, te weten 14 mei 2011. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 8 mei 2012 afdoende gemotiveerd waarom zij in het rapport van Heliomare noch in de onder 2 genoemde brief van cardioloog Visser aanleiding ziet voor het aannemen van meer beperkingen. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een aanvullend rapport van 22 november 2012 vermeld dat de aspecten die van belang zijn en volgens het Protocol CVS afgewogen moeten worden aan de orde zijn geweest en dat ook de combinatie van CVS en ritmestoornissen geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen. De verzekeringsartsen hebben in hun rapporten aandacht besteed aan de vermoeidheidsklachten en ritmestoornissen van appellante en hebben voldoende gemotiveerd waarom deze klachten niet kunnen leiden tot het aannemen van meer beperkingen. Gelet op de voorhanden medische informatie waren de verzekeringsartsen niet gehouden te overleggen met de behandelend sector. Het hoger beroep slaagt dan ook niet op dit punt.
4.3.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de arbeidsdeskundige de geschiktheid van appellante voor de voorgehouden functies voldoende heeft gemotiveerd. Nu in hoger beroep geen andere arbeidskundige gronden zijn ingediend dan bij de rechtbank, slaagt het hoger beroep op dit punt evenmin.
4.4.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.C. Oomkens

TM