Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de medische beoordeling van het Uwv zorgvuldig was en dat de gezondheidstoestand van appellante correct was ingeschat. Appellante, die sinds februari 2008 met vermoeidheidsklachten kampt, had een WGA-uitkering ontvangen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), met een vastgesteld arbeidsongeschiktheidpercentage van 43,81. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de bevindingen van haar cardioloog, die volgens haar meer beperkingen zou moeten onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante niet had aangetoond dat zij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in zijn rapporten voldoende gemotiveerd dat de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen juist waren. De Raad oordeelde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) voldoende rekening hield met de beperkingen van appellante, inclusief die als gevolg van vermoeidheid. De Raad bevestigde dat er geen noodzaak was voor een verdergaande urenbeperking en dat de geschiktheid van de voorgehouden functies voldoende was gemotiveerd.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 oktober 2014.