ECLI:NL:CRVB:2014:3452

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
13-2980 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellant, die als steigerbouwer/monteur werkte, had een WIA-uitkering aangevraagd na een verslechtering van zijn gezondheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant voerde aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat zijn fysieke en psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling.

De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De verzekeringsarts had dossieronderzoek verricht en appellant lichamelijk en psychisch onderzocht. De conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundigen werden als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad vond dat de belasting in de geduide functies in overeenstemming was met de vastgestelde mogelijkheden en beperkingen van appellant. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak.

De Raad concludeerde dat er geen medische onderbouwing was voor de claims van appellant over zijn beperkingen en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch gezien geschikt waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/2980 WIA
Datum uitspraak: 24 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
23 april 2013, 12/5902 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. van der Veen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Veen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als steigerbouwer/monteur voor 40 uur per week. Per einde wachttijd op 2 juni 2011 is appellant een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontzegd op de grond dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het tegen dit besluit ingediende bezwaar is ongegrond verklaard en appellant heeft daartegen geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
In maart 2012 heeft appellant opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd wegens verslechtering van zijn gezondheid. Naar aanleiding van deze melding heeft verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts concludeert dat sprake is van toegenomen lichamelijke en psychische beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na einde wachttijd op grond van de Wet WIA. Naar aanleiding van dit onderzoek is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 april 2012 opgesteld, waarin de beperkingen van appellant zijn weergegeven. De arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van minder dan 35%. Bij besluit van 11 mei 2012 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat voor hem met ingang van
21 maart 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 15 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 september 2012 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
25 september 2012.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat sprake is van onvoldoende zorgvuldig en volledig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. In de FML is onvoldoende rekening gehouden met de fysieke en psychische klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Appellant heeft veel pijnklachten en is daarvoor in behandeling. Voorts voert appellant aan dat ten onrechte geen urenbeperking is opgenomen voor het verrichten van werkzaamheden. Verder stelt appellant dat de geduide functies niet passend zijn vanwege zijn beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat op grond van de verzekeringsgeneeskundige rapporten geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de juistheid van de daaruit getrokken conclusies. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en appellant lichamelijk en psychisch onderzocht. Op grond van zijn bevindingen heeft deze arts appellant met ingang van 21 maart 2012 verdergaand beperkt geacht, zoals vastgelegd in de FML van 26 april 2012. Blijkens het rapport van 19 september 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een dossierstudie verricht en de informatie van de behandelend sector bij zijn beoordeling meegewogen. Volgens deze arts is duidelijk dat er geen medisch substraat is voor de mate en ernst van de geclaimde klachten en beperkingen. Met betrekking tot de fysieke klachten heeft hij met name gewezen op de informatie van de revalidatiearts, uit wiens onderzoeken geen grote afwijkingen werden gevonden. Als de functies passend worden geacht, is er geen reden voor het aannemen van een urenbeperking. Met betrekking tot de psychische klachten heeft hij overwogen dat hij geen medische reden heeft voor het stellen van verdergaande beperkingen ten aanzien van psychische belastende factoren. Daarbij heeft hij opgemerkt dat de behandeling door de psycholoog laagfrequent is. In hetgeen door appellant in hoger beroep naar voren is gebracht, maar zonder medische onderbouwing is gebleven, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden te twijfelen aan deze verzekeringsgeneeskundige conclusies.
4.2.
De Raad onderschrijft ook het oordeel van de rechtbank dat de arbeidsdeskundigen in hun rapporten voldoende hebben toegelicht dat de belasting in de geduide functies in overeenstemming is met de vastgestelde mogelijkheden en beperkingen van appellant. Ook de Raad heeft in het dossier en hetgeen ter zitting is aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht voor appellant ongeschikt zijn.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.C. Oomkens
IvR