ECLI:NL:CRVB:2014:3450

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
12-6308 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische gegevens en belastbaarheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die sinds 9 oktober 2009 uitgevallen is voor zijn werk door psychische klachten, knie- en schouderklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 1 augustus 2011 besloten om appellant met ingang van 7 oktober 2011 geen uitkering toe te kennen. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar zijn bezwaar werd op 4 januari 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank Leeuwarden heeft op 9 oktober 2012 het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank geen aanleiding zag om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant.

In hoger beroep heeft appellant opnieuw betoogd dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onjuist zijn vastgesteld, met name met betrekking tot de beperking inzake het zitten. Appellant stelt dat de rechtbank zich ten onrechte niet heeft uitgesproken over wat een substantieel andere activiteit is, en dat de geduide functies niet geschikt zijn gezien zijn beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 24 oktober 2014 behandeld en de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad concludeert dat appellant geen nieuwe medische gegevens heeft ingebracht die zijn stelling onderbouwen dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen.

De Raad bevestigt dat de noodzaak tot vertreden al is opgenomen in de beperking op het item 'zitten' en dat de geschiktheid van de geduide functies voldoende is gemotiveerd. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft aangetoond dat de functies binnen de belastbaarheid van appellant vallen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/6308 WIA
Datum uitspraak: 24 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
9 oktober 2012, 12/479 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.B.Th. Koekkoek hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Koekkoek en het Uwv door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is op 9 oktober 2009 uitgevallen voor zijn werk in verband met psychische klachten, knie- en schouderklachten. Bij besluit van 1 augustus 2011 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 7 oktober 2011 een uitkering toe te kennen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het door appellant gemaakte bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 4 januari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de voor appellant vastgelegde belastbaarheid. Voor zover appellant heeft aangevoerd dat de mogelijkheid tot vertreden niet (langer) genoemd wordt in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 19 december 2011 toegelicht dat de noodzaak tot het onderbreken van het zitten reeds spreekt uit de beperking op het item “zitten”. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de verzekeringsarts hierin niet te volgen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de voorgehouden functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3. In hoger beroep heeft appellant opnieuw gesteld dat de beperkingen in de FML onjuist zijn vastgesteld. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat het hoger beroep zich uitsluitend richt op de beperking inzake het zitten en de noodzakelijke onderbreking door een substantieel andere activiteit. Appellant is van mening dat de rechtbank zich ten onrechte niet heeft uitgelaten over de vraag wat een substantieel andere activiteit is. Gelet op de eerder aangenomen vereisten van vertreden en afwisseling van houding, zal er meer activiteit mogelijk moeten zijn. Appellant acht de geduide functies niet geschikt gelet op de voor hem vastgestelde beperking inzake het zitten.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
In hoger beroep is nog in geschil de belastbaarheid van appellant ten aanzien van zitten en de geschiktheid van de geduide functies op dit punt.
4.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen. In de FML van 1 juli 2011 is appellant licht beperkt geacht ten aanzien van zitten. Dit betekent dat het tot de mogelijkheden van appellant behoort om een uur aaneengesloten te zitten. In hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens ingebracht die tot het oordeel moeten leiden dat hij ten tijde in geding wat betreft ‘zitten’ meer beperkt was dan door de verzekeringsartsen is aangenomen.
4.3.
Ten aanzien van de noodzaak tot vertreden heeft de rechtbank terecht verwezen naar het rapport van 19 december 2011 waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader toelicht dat de noodzaak van vertreden spreekt uit de vastgestelde beperking op het item ‘zitten’. De Raad voegt hieraan toe dat uit de toelichting op het Claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) blijkt dat met het item ‘zitten’ wordt beoordeeld hoe lang iemand achtereen kan zitten. De aaneengesloten duur van zitten wordt als onderbroken beschouwd als er substantieel andere activiteiten worden ondernomen, waardoor recuperatie kan plaatsvinden.
4.4.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de geschiktheid van appellant voor de voorgehouden functies voldoende is gemotiveerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 4 januari 2012 toegelicht dat de door de arbeidsdeskundige geduide functies geschikt zijn te achten voor appellant. In de beroepsfase heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 19 april 2012 nader toegelicht dat de vereiste afwisseling van houding te maken heeft met de nek en niet met zitten en vertreden. Ten aanzien van de nekfixatie is geen sprake van overschrijding van de belastbaarheid. Wat betreft het zitten kent geen van de vijf door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gehandhaafde functies volgens het Resultaat functiebeoordeling een aaneengesloten zitbelasting van meer dan één uur. Een nadere toelichting ten aanzien van de onderbreking van het zitten was dan ook niet vereist.
4.5.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.C. Oomkens

TM