ECLI:NL:CRVB:2014:3449

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
13-555 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Wolter, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 16 augustus 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en had zijn bezwaar tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De rechtbank had deze beslissing bevestigd, wat appellant ertoe bracht om in hoger beroep te gaan.

De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat hij meer beperkingen had dan door het Uwv was aangenomen, zorgvuldig overwogen. Appellant verwees naar een rapport van de bedrijfsarts uit juni 2010, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek hadden verricht. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) meer of andere beperkingen op te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had voldoende gemotiveerd waarom er geen urenbeperking nodig was, en de informatie van de behandelend psychiater was in de beoordeling meegenomen.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de belasting verbonden aan de functies die in de schatting waren meegenomen, de vastgestelde belastbaarheid van appellant niet overschreed. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. I.M.J. Hilhorst-Hagen, in aanwezigheid van griffier A.C. Oomkens.

Uitspraak

13/555 WIA
Datum uitspraak: 24 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 december 2012, 12/707 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2014. Namens appellant is mr. Wolter verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 5 augustus 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 16 augustus 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
Bij besluit van 3 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 augustus 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij per datum einde wachttijd, 16 augustus 2010, meer beperkingen heeft dan is aangenomen door de verzekeringsartsen van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding hoeven te zien om een urenbeperking aan te nemen. De informatie van de behandelend psychiater D. Balraadjsing van 18 juli 2012 is door de verzekeringsartsen meegewogen bij de medische beoordeling. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 juli 2011. De aan het bestreden besluit ten grondslag liggende functies zijn door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep besproken en passend geacht. De rechtbank acht dit juist. Hieruit volgt dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt zodat appellant terecht een WIA-uitkering is geweigerd.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen en dat er gezien zijn gezondheidsklachten aanleiding zou kunnen zijn voor het toepassen van een urenbeperking. Appellant heeft gesteld dat het beeld dat de bedrijfsarts in juni 2010 van zijn arbeidsmogelijkheden en beperkingen schetst meer recht doet aan zijn situatie rond de datum in geding dan hetgeen geruime tijd later door de verzekeringsartsen van het Uwv is opgetekend.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank heeft overwogen en beslist. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht en het oordeel in de verzekeringsgeneeskundige rapporten voldoende gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 7 december 2011 voldoende gemotiveerd waarom zij geen urenbeperking heeft aangenomen. In haar aanvullende rapporten van 2 februari 2012,
20 augustus 2012 en 20 september 2012 heeft zij de medische informatie beoordeeld die na het bestreden besluit is ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in deze medische gegevens geen aanleiding gezien om in de FML meer of andere beperkingen op te nemen.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar de door de bedrijfsarts vastgestelde belastbaarheid, zoals weergegeven in het arbeidskundig rapport van 25 juni 2010. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 4 september 2009 (ECLI:2009:NL:CRVB:BJ7039) is het de uitsluitende taak van de verzekeringsarts om de beperkingen van verzekerden in kaart te brengen en vast te leggen in een FML en is de verzekeringsarts daarbij niet gehouden tot een bijzondere motivering in het geval deze vastlegging een andere uitkomst heeft dan een door de bedrijfsarts ingevuld exemplaar van de FML. Ook heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat er niet aan kan worden voorbijgegaan dat een door de bedrijfsarts opgestelde FML bedoeld is om de
re-integratiemogelijkheden van de betrokkene in kaart te brengen, dus met een ander doel dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA. Tevens wijst de Raad er op dat een medische onderbouwing van de door de bedrijfsarts aangenomen belastbaarheid ontbreekt.
4.3.
Ten slotte kan worden vastgesteld dat er evenmin aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de belasting die is verbonden aan de functies die bij de schatting in aanmerking zijn genomen de voor appellant vastgestelde belastbaarheid overschrijdt.
5. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.C. Oomkens

TM