ECLI:NL:CRVB:2014:344

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
12-4068 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW-toeslag in verband met pensioeninkomen partner

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van de toeslag op het AOW-pensioen van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Dordrecht. Appellant had een AOW-pensioen aangevraagd en daarbij aangegeven dat zijn partner een negatief inkomen had uit onderneming. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft later vastgesteld dat de pensioeninkomsten van de partner van appellant van invloed waren op de hoogte van de AOW-toeslag. De Svb heeft de toeslag met terugwerkende kracht herzien en een bedrag aan te veel ontvangen toeslag teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Svb heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden. In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald en aangevoerd dat hij niet had kunnen begrijpen dat de pensioeninkomsten van zijn partner invloed hadden op de toeslag. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de pensioeninkomsten van zijn partner van invloed waren op de AOW-toeslag. De herziening met terugwerkende kracht is niet kennelijk onredelijk, en de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Svb heeft geen verwijt te maken en de herziening is in overeenstemming met de wetgeving.

Uitspraak

12/4068 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van
25 mei 2012, 12/29 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.D.M. Duijsings-Mahangi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is een nader stuk ingezonden en zijn de gronden van het beroep aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
K. van Ingen.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij formulier gedateerd 22 januari 2007 heeft appellant, geboren op 25 juli 1942, een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Daarbij heeft hij vermeld dat zijn echtgenote een (negatief) inkomen heeft uit onderneming. Bij besluit van
13 april 2007 is aan appellant een maximaal AOW-pensioen toegekend inclusief een maximale toeslag. Daarbij is vermeld dat de hoogte van de toeslag afhankelijk is van het inkomen van de partner. Als dit inkomen wijzigt, heeft dat mogelijk gevolgen voor de toeslag. Appellant wordt verzocht wijzigingen in het inkomen van zijn partner te melden. De Svb kan dan beoordelen of dat gevolgen heeft voor de toeslag.
1.2. Bij brief van 15 juli 2009 heeft de Svb aan appellant laten weten dat om de hoogte van de toeslag te berekenen informatie nodig is omtrent het inkomen van zijn partner. Bij brief gedateerd 28 juli 2009 heeft appellant aan de Svb de aangifte inkomstenbelasting 2008 en de voorlopige aanslag 2008 doen toekomen. Op de aangifte zijn, naast verlies uit onderneming, inkomsten uit arbeid van de partner van appellant vermeld ter hoogte van € 3.668,-.
1.3. Bij besluit van 7 oktober 2009 heeft de Svb aan appellant laten weten dat de hoogte van de toeslag niet wijzigt, nu het inkomen van de partner van appellant even hoog is gebleven.
1.4. Bij brief van 6 oktober 2010 heeft de Svb zich gewend tot de Belastingdienst voor informatie over het inkomen van de partner van appellant. Naar aanleiding van de informatie van de Belastingdienst heeft de Svb bij brief van 31 maart 2011 appellant om nadere informatie verzocht. Appellant heeft daarop de fiscale gegevens over het jaar 2009 ingezonden. In de begeleidende brief heeft hij vermeld dat, omdat zijn partner in 2009 een klein pensioen van PGGM ging ontvangen, zij minder kon gaan werken. De Svb heeft zich daarop tot de PGGM gewend voor informatie over het pensioen van de partner van appellant. Uit die informatie blijkt dat de partner van appellant sinds oktober 2007 een FLEX-pensioen ontvangt.
1.5. Bij besluit van 4 augustus 2011 is de hoogte van de toeslag op appellants AOW-pensioen met terugwerkende kracht vanaf oktober 2007 tot en met juli 2011 herzien in verband met het pensioeninkomen van zijn partner. Bij besluit van dezelfde datum is over de maand juli 2011 een bedrag van € 264,63 aan te veel ontvangen toeslag van appellant teruggevorderd. Bij brief van dezelfde datum wordt aangekondigd dat de over de periode oktober 2007 tot juli 2011 te veel ontvangen toeslag zal worden teruggevorderd en dat een boete zal worden opgelegd.
2.1. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de herziening van de toeslag, de terugvordering en de aankondiging van de (verdere) terugvordering en de boete. Overgelegd is een brief van
18 augustus 2011 van het Pensioenfonds Zorg & Welzijn. Daarin wordt aangegeven dat het FLEX-pensioen een inkomen uit arbeid is dat om die reden wordt gekort op de partnertoeslag van de Svb.
2.2. Bij besluit van 28 november 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen de herziening van de toeslag en de terugvordering over de maand juli 2011 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de aankondiging van de (verdere) terugvordering en de boete is
niet-ontvankelijk verklaard. Ten aanzien van de herziening wordt opgemerkt dat de pensioeninkomsten van de partner van appellant moeten worden aangemerkt als inkomsten in verband met arbeid. Deze inkomsten dienen op grond van de toepasselijke inkomensbesluiten volledig op de toeslag te worden gekort. Nu appellant deze inkomsten niet heeft gemeld is er geen sprake van dringende redenen om van herziening af te zien. Ook kan niet worden gezegd dat herziening met volledig terugwerkende kracht leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. Appellant heeft de pensioeninkomsten niet gemeld, de Svb treft geen verwijt en gesteld noch gebleken is dat deze herziening onevenredig ingrijpt in het dagelijks leven van appellant.
3.1. In beroep is namens appellant aangevoerd dat de kwalificatie van de pensioeninkomsten van zijn partner als inkomsten in verband met arbeid haaks staat op de mededeling van het Pensioenfonds Zorg & Welzijn, waarbij deze inkomsten zijn aangemerkt als inkomsten uit arbeid. Daaraan wordt toegevoegd dat namens appellant ieder jaar aan de Svb de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt. Daarin is vermeld dat de partner van appellant een FLEX-pensioen ontving. Appellant heeft dan ook niet de inlichtingenplicht geschonden. Uit de van de Svb ontvangen bevestigingen blijkt dat de Svb deze mening deelde. Door de Svb is het vertrouwen gewekt dat door appellant correct is gehandeld. Verder wordt er op gewezen dat appellant als militair Nederland heeft gediend. Het zou tegen de door hem afgelegde eed ingaan indien hij frauduleuze handelingen zou verrichten zoals het niet nakomen van zijn inlichtingenplicht om meer AOW-pensioen te krijgen.
3.2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Volgens haar heeft de Svb terecht geconcludeerd dat appellant de inlichtingenplicht heeft geschonden. Op grond van artikel 17a van de AOW was de Svb dan ook gehouden de toeslag te herzien. De rechtbank is van oordeel dat er geen dringende redenen zijn om van herziening met volledig terugwerkende kracht af te zien, terwijl ook niet gezegd kan worden dat een herziening met volledig terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Ook de terugvordering over de maand juli 2011 kan de rechterlijke toetsing doorstaan.
4.1. In hoger beroep heeft appellant zijn in de eerdere fasen van het geding voorgedragen gronden in essentie herhaald. Daaraan is toegevoegd dat, blijkens de beslissing op bezwaar ten aanzien van de boete, de Svb zelf kennelijk ook van mening is dat, vanaf 28 juli 2009, wél aan de inlichtingenplicht heeft voldaan. Zoals hiervoor onder 1.2 is vermeld heeft appellant op die datum aan de Svb de aangifte inkomstenbelasting 2008 en de voorlopige aanslag 2008 doen toekomen.
4.2. De Svb heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat appellant vanaf 28 juli 2009 wél aan de inlichtingenverplichting heeft voldaan. Dit leidt echter niet tot een wijziging van het bestreden besluit. Van dringende redenen is geen sprake nu het appellant redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat de pensioeninkomsten van zijn partner van invloed zouden zijn op de hoogte van de toeslag op grond van de AOW. Een herziening met volledig terugwerkende kracht is ook niet kennelijk onredelijk, nu niet gezegd kan worden dat deze in ernstige mate ingrijpt in het dagelijks leven van appellant. In dit verband heeft de Svb gewezen op het inkomen en de vermogenspositie van appellant en zijn partner.
4.3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.4. Tussen partijen is in geschil of de Svb met recht vanaf oktober 2007 tot en met juli 2011 de toeslag op het AOW-pensioen van appellant heeft herzien, en of de Svb met recht over de maand juli 2011 € 264,63 aan te veel ontvangen toeslag heeft teruggevorderd.
4.5. De Raad stelt voorop dat de Svb de pensioeninkomsten van appellants echtgenote terecht heeft aangemerkt als inkomsten in verband met arbeid (artikel 7, eerste lid, van het Inkomensbesluit 1996), respectievelijk, vanaf 1 januari 2011, als overig inkomen (artikel 2:4, eerste lid, onder m, van het Inkomensbesluit volksverzekeringen en sociale verzekeringen), wat meebrengt dat deze inkomsten volledig op de toeslag op grond van de AOW dienen te worden gekort. Uit de brief van 18 augustus 2011 van het Pensioenfonds Zorg & Welzijn volgt, ongeacht de onjuiste kwalificatie van de inkomsten, niet anders.
4.6. Met betrekking tot de herziening van de toeslag op het AOW-pensioen merkt de Raad op dat uit artikel 17 van de AOW volgt dat indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Op grond van artikel 17a, tweede lid, van de AOW, kan de Svb evenwel besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. In de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer bij het wetsvoorstel is opgemerkt dat in het wetsvoorstel wordt aangesloten bij het rechtszekerheidsbeginsel uit de rechtspraak inhoudend dat herziening/intrekking van een uitkering niet is toegestaan, tenzij betrokkene had kunnen begrijpen dat hij geen recht op uitkering had (EK 1995-1996, 23909, nr. 114b). In het onderhavige geval is de Raad met de rechtbank, en de Svb, van oordeel dat het appellant redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat de pensioeninkomsten van zijn partner van invloed konden zijn op de hoogte van de toeslag ingevolge de AOW. Van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien is dan ook geen sprake.
4.7. De Svb heeft een beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij, met toepassing van artikel 3:4 van de Awb, geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval leiden tot het oordeel dat een volledig terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Bij de beoordeling of er sprake is van kennelijke onredelijkheid hecht de Svb belang aan:
  • de mate waarin aan de belanghebbende een verwijt kan worden gemaakt;
  • de mate waarin aan de Svb een verwijt kan worden gemaakt;
  • de mate waarin de herziening met volledig terugwerkende kracht en de hiermee gepaard gaande terugvordering daadwerkelijk ingrijpend is in het dagelijkse leven van de belanghebbende.
Zoals de Raad al eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 5 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO3352), moet het onder 4.6 en 4.7 weergegeven beleid van de Svb aangemerkt worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.8. De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat ook na 29 juli 2009, de dag waarop door appellant is voldaan aan de inlichtingenplicht, appellant geen rechten kan ontlenen aan dit beleid, nu, gezien de inkomens- en vermogenspositie van appellant, niet is voldaan aan de voorwaarde dat de herziening met terugwerkende kracht daadwerkelijk ingrijpend is in het dagelijks leven van appellant. Namens appellant is benadrukt dat voor hem, als oud militair, het bestreden besluit wel degelijk ingrijpend is in zijn dagelijks leven. De Svb suggereert dat appellant bewust geen inlichtingen heeft verschaft en als gevolg daarvan eigenlijk frauduleus heeft gehandeld. Deze stelling heeft appellant sterk aangegrepen, omdat hij de door hem afgelegde eed trouw naleeft. Deze aanval op de integriteit van appellant heeft geresulteerd in diverse hartklachten, welke appellant voor de besluitvormig door de Svb niet had.
4.9. De Raad stelt voorop dat door appellant niet is betwist dat het bestreden besluit financieel niet daadwerkelijk ingrijpend is in zijn dagelijks leven. Daarenboven is door appellant niet betoogd dat het onder 4.7 geformuleerde beleid in zijn geval door de Svb niet consistent is toegepast. Ook de Raad komt tot die conclusie. Ter voorlichting van appellant voegt de Raad hieraan toe dat een besluit als het onderhavige geen strafkarakter draagt. Het strekt enkel tot ongedaanmaking van de ten onrechte genoten toeslag op de AOW. Opzet of schuld is daartoe geen vereiste.
5.
De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Voor een veroordeling in de proceskosten van één van de partijen ziet de Raad geen grond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en
E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.P. Ketting

CVG