ECLI:NL:CRVB:2014:3435

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
13-1567 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van ouderdomspensioen ingevolge de AOW en de beoordeling van verzekeringsjaren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan appellant, die in Marokko woont. Appellant had in april 2010 een aanvraag ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) voor een AOW-pensioen. De Svb kende hem een pensioen toe ter hoogte van 24% van het volledige pensioen en een toeslag van 64% van de volledige toeslag, met een korting van 76% op het pensioen, gebaseerd op 38 niet-verzekerde jaren. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de Svb appellant terecht niet verzekerd heeft geacht voor de AOW gedurende bepaalde periodes. De Raad heeft hierbij gekeken naar de verzekeringsgeschiedenis van appellant en de premies die hij heeft betaald. De Svb had onderzoek gedaan bij de door appellant genoemde werkgevers en andere instanties, waaruit bleek dat appellant gedurende de betwiste periodes niet in Nederland had gewoond of gewerkt. De Raad heeft ook overwogen dat het betalen van premies niet automatisch leidt tot verplichting tot verzekering.

De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd, omdat de Svb op basis van de beschikbare informatie terecht had besloten dat appellant niet verzekerd was voor de AOW. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

13/1567 AOW
Datum uitspraak: 10 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 december 2012, 11/4131 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft zijn hoger beroep nader toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2014. Appellant is niet verschenen. De Svb zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft in april 2010 bij de Svb een aanvraagformulier ingediend voor een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarbij is aangegeven dat appellant in de periode van 1978 tot mei 1990 heeft gewerkt bij [naam werkgever 1], [naam werkgever 2]., [naam werkgever 3] en [naam werkgever 4]. Later heeft appellant hieraan toegevoegd dat hij ook heeft gewerkt bij [naam werkgever 5]Appellant heeft van 1 juni 1991 tot en met 30 juni 2010 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvangen (WAO).
1.2.
Bij besluit van 17 januari 2011 heeft de Svb aan appellant met ingang van juli 2010 een ouderdomspensioen ingevolge de AOW toegekend ter hoogte van 24% van het volledige pensioen en een toeslag ter hoogte van 64% van de volledige toeslag. De korting van 76% op het pensioen w20as gebaseerd op 38 niet verzekerde jaren van appellant.
1.3.
Uiteindelijk is bij het bestreden besluit van 6 augustus 2012 het bezwaar tegen het besluit van 17 januari 2011 ongegrond verklaard. De korting op appellants ouderdomspensioen is gebaseerd op het niet verzekerd zijn gedurende de tijdvakken van 1 juli 1960 tot
31 oktober 1978, van 1 april 1979 tot 19 oktober 1979, van 20 oktober 1979 tot 1 januari 1989 en van 1 januari 2000 tot 1 juli 2010.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat aan hem een te laag AOW-pensioen is toegekend, omdat hij lange periodes in Nederland heeft gewerkt en premies voor de volksverzekeringen heeft betaald.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de Svb appellant terecht gedurende de in 1.3 genoemde periodes niet verzekerd ingevolge de AOW heeft geacht.
4.3.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AOW is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene die ingezetene is, dan wel die geen ingezetene is, maar ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
4.4.
De Svb heeft onderzoek gedaan bij de door appellant genoemde bedrijven en heeft ook het bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw aangeschreven. Ook heeft de Svb navraag gedaan bij de gemeente Utrecht en is het schakelregister geraadpleegd. Hieruit is niet gebleken dat appellant gedurende de meergenoemde periodes in Nederland heeft gewoond of gewerkt, zodat appellant over die periodes op grond van artikel 6, eerste lid, van de AOW niet als verzekerd kan worden aangemerkt.
4.5.
Verder was op grond van artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van 24 december 1998, Stb. 746, zoals dit artikel luidde tot
1 januari 2000, kort samengevat, ook verzekerd volgens de volksverzekeringen degene die buiten Nederland is gaan wonen en op de dag van vertrek een bepaalde Nederlandse uitkering, zoals bijvoorbeeld een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de WAO, ontving ter hoogte van ten minste een nader omschreven bedrag per maand. Deze bepaling is met ingang van 1 januari 2000 vervallen. Personen als appellant, die tot 1 januari 2000 verplicht verzekerd waren krachtens de volksverzekeringen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld zich vanaf 1 januari 2000 vrijwillig te verzekeren ingevolge onder meer de AOW. Bij besluit van 23 juni 2009 is appellant niet toegelaten tot de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW. Het bezwaar tegen dat besluit is bij beschikking op bezwaar van 4 november 2009 niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant de termijn voor het maken van bezwaar heeft overschreden. Hiermee is de weigering om appellant toe te laten tot de vrijwillige verzekering rechtens komen vast te staan. Dit betekent dat appellant vanaf 1 januari 2000 niet meer verzekerd was ingevolge de AOW op grond van de WAO-uitkering.
4.6.
Naar aanleiding van de stelling van appellant dat hij recht heeft op een hoger
AOW-pensioen omdat hij premies voor de volksverzekeringen heeft betaald, wordt tot slot overwogen dat in het algemeen het betalen van premie niet bepalend is voor de vraag of iemand al dan niet verplicht verzekerd is.
4.7.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.6 is overwogen, volgt dat de Svb terecht heeft besloten dat appellant gedurende de tijdvakken genoemd onder 4.2 niet verzekerd is geweest voor de AOW. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M. Crum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.

TM

DÉCISION

Le Centrale Raad van Beroep (conseil central d’appel) confirme la décision attaquée pour autant que celle-ci ait été contestée.
Par conséquent, décidée par M.M. van der Kade en présence de M. Crum en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 10 octobre 2014.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas:
Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés