ECLI:NL:CRVB:2014:3422

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
14-632 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring beroep wegens gebrek aan procesbelang bij re-integratievisie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.R. Klaver, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem een WGA-uitkering had toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Het Uwv had in een re-integratievisie aangegeven dat er voorlopig geen re-integratieactiviteiten van appellant verwacht werden, wat door de rechtbank als een niet-ontvankelijk verklaring werd beoordeeld omdat appellant geen procesbelang had bij een rechterlijk oordeel over deze visie.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat de re-integratievisie een rechtsvaststelling inhoudt met betrekking tot de aanspraak van appellant op re-integratie. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het rechtsgevolg van de re-integratievisie is dat er voorlopig geen re-integratieactiviteiten worden uitgevoerd. Appellant herhaalde in hoger beroep enkel zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is, maar de Raad oordeelde dat dit niet voldoende was om het hoger beroep te doen slagen.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/632 WIA
Datum uitspraak: 13 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 december 2013, 12/1295 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.R. Klaver, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klaver. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellant met ingang van 26 september 2011 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80% .
1.2.
Bij besluit van 4 oktober 2011 heeft het Uwv aan appellant bevestigd dat er nog geen
re-integratieactiviteiten van hem verwacht worden. In de re-integratievisie is vermeld dat de re-integratieactiviteiten worden uitgesteld en dat na vier maanden de situatie van appellant zal worden geëvalueerd.
1.3.
Bij besluit van 1 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van 4 oktober 2011 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen procesbelang heeft bij een rechterlijk oordeel over de re-integratievisie.
3. In hoger beroep heeft appellant uitsluitend zijn standpunt herhaald dat hij volledig arbeidsongeschikt is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met recht geoordeeld dat de re-integratievisie een rechtsvaststelling inhoudt met betrekking tot de aanspraak van appellant op re-integratie en wel in die zin dat de re-integratievisie in dit geval op rechtsgevolg is gericht en als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht is aan te merken.
4.2.
Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat rechtsgevolg van de
re-integratievisie is dat voorlopig geen re-integratieactiviteiten worden uitgevoerd en/of
re-integratie-instrumenten worden ingezet en dat appellant het daarmee eens is.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven door de Raad. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 8 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW9082. Dat betekent dat het hoger beroep niet slaagt. Bij deze uitkomst is er geen ruimte voor toewijzing van wettelijke rente. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2014.
(getekend) J. Riphagen
(getekend) J.T.P. Pot
JvC