[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 juli 2009, 08/698 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juni 2012
Namens appellante heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nadere stukken ingezonden. Daarop is door het Uwv gereageerd met het inzenden van een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 6 oktober 2010. Partijen zijn niet verschenen.
Het onderzoek is heropend.
Het Uwv heeft een vraag van de Raad beantwoord. Appellant heeft dat antwoord becommentarieerd.
De zaak is verwezen naar een enkelvoudige kamer van de Raad.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Het onderzoek is gesloten.
1.1. Appellante was een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 12 april 2007 is die uitkering herzien en per 1 mei 2007 vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 april 2007 is bij besluit van 17 april 2008 (het arbeidsongeschiktheidsbesluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 20 juli 2009 (nr. 08/668) het beroep van appellante tegen het arbeidsongeschiktheidsbesluit ongegrond verklaard. De rechtbank kon zich verenigen met de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige grondslag van dat besluit. Appellante is in hoger beroep gekomen van die uitspraak van 20 juli 2009. Naar aanleiding van een vraag van de Raad is het Uwv tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende functies zijn aan te wijzen als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Dit heeft ertoe geleid dat bij besluit van 20 januari 2010 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 1 mei 2007 onveranderd is vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante heeft, stellende dat het Uwv in het besluit van 20 januari 2010 volledig aan haar bezwaren tegemoet is gekomen, het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 20 juli 2009 ingetrokken.
1.2. Het Uwv heeft op 25 april 2007 appellante een re-integratievisie, gedateerd 15 februari 2007, toegezonden. Het door appellante daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 april 2008 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit berust op een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft het Uwv gesteld dat de re-integratie waarop het bestreden besluit betrekking heeft, in overleg met de arbeidsdeskundige, het re-integratiebureau en appellante is gestopt. Daaraan heeft het Uwv de vraag verbonden welk belang appellante nog heeft bij een uitspraak van de Raad.
3.2. Uit de bedoelde beantwoording door het Uwv maakt de Raad op dat de re-integratie definitief is beëindigd. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat slechts sprake is van voldoende procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Zie onder meer de uitspraak van 8 augustus 2006, LJN AY6077. Nu geen uitvoering meer wordt gegeven aan het bestreden besluit, is het procesbelang in hoger beroep komen te ontvallen. Anders dan appellante meent, ligt in het gegeven dat zij veroordeling van het Uwv heeft gevraagd in de proceskosten niet een voldoende procesbelang.
3.3. Het hoger beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2012.