ECLI:NL:CRVB:2014:3405

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
13-3544 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van ontslag wegens ernstig plichtsverzuim en belangenverstrengeling van ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een ambtenaar die door het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk is ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim, waaronder (schijn van) belangenverstrengeling en misbruik van zijn ambtelijke positie. De ambtenaar, werkzaam als [functie], had naast zijn functie bij de gemeente een eigen bedrijf, wat leidde tot een conflict van belangen. Het college had in 2011 besloten tot ontslag, dat in een later bezwaar werd gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van de ambtenaar ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de gedragingen van de ambtenaar die als plichtsverzuim zijn aangemerkt. Dit omvatte het doen van bestellingen voor zowel de gemeente als zijn eigen bedrijf, het inschakelen van gemeentelijke medewerkers voor privéwerkzaamheden, en het lenen van gemeentelijke eigendommen zonder toestemming. De Raad oordeelde dat de ambtenaar niet voldoende transparantie had geboden in zijn contacten en dat zijn handelen in strijd was met de Gedragscode voor ambtenaren.

De Raad concludeerde dat het plichtsverzuim ernstig was en dat de opgelegde straf van ontslag niet onevenredig was aan de feiten. Het hoger beroep van de ambtenaar werd afgewezen, en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad benadrukte dat de ambtenaar verantwoordelijk was voor zijn eigen handelen, vooral gezien zijn leidinggevende functie.

Uitspraak

13/3544 AW, 13/3616 AW
Datum uitspraak: 16 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 mei 2013, 12/1319 en 12/4205 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats](betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. S. Bakker hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. M.T.J.H. Berns, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2014. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Berns, I.L. Goedhart en B. Bakker.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreide weergave van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1.
Betrokkene was werkzaam als [naam functie]([functie]) van de gemeente Moerdijk. Daarnaast exploiteerde hij tezamen met zijn echtgenote met toestemming van het college een [naam bedrijf]. Dit bedrijf heeft hij nog steeds. In het besluit van 1 november 2000 tot aanstelling van betrokkene als [functie] is opgenomen dat met hem is overeengekomen dat op geen enkele wijze sprake kan zijn van belangenverstrengeling met zijn particuliere onderneming ([naam bedrijf]).
1.2.
Nadat het zijn voornemen daartoe aan betrokkene had kenbaar gemaakt en deze daarop zijn zienswijze had gegeven, heeft het college bij besluit van 25 augustus 2011 betrokkene met toepassing van artikel 8:13 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst ingaande 28 augustus 2011 de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Bij beslissing op bezwaar van 8 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het college dit ontslagbesluit gehandhaafd. Grond voor het ontslag heeft het college gevonden in een veelheid van gedragingen van betrokkene die naar de mening van het college elk afzonderlijk en zeker in onderlinge samenhang als zeer ernstig plichtsverzuim moeten worden aangemerkt waaraan de straf van ontslag niet onevenredig is. Dit plichtsverzuim betreft volgens het college voor een groot deel (schijn van) belangenverstrengeling en misbruik van de ambtelijke positie van betrokkene.
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2.
De rechtbank heeft aannemelijk geacht dat betrokkene zich aan de volgende hem door het college ten laste gelegde gedragingen heeft schuldig gemaakt en deze als plichtsverzuim aangemerkt:
Betrokkene heeft bij dezelfde bedrijven zowel voor de gemeente als voor zijn eigen bedrijf bestellingen gedaan voor planten en tuingereedschap.
Hij heeft meerdere malen medewerkers van de gemeente ingeschakeld om werkzaamheden te verrichten voor zijn bedrijf en hun daartoe verlof verleend.
Hij heeft een lantaarnpaal laten verplaatsen zonder dat de daarvoor gangbare procedure was doorlopen en zonder dat een opdracht was aangemaakt in het gemeentelijke administratieve systeem. Deze verplaatsing gebeurde in verband met een door het bedrijf van betrokkene voor een particulier aan te leggen inrit.
Hij heeft een doorgang laten maken door een gemeentelijke groenstrook om toegang te kunnen krijgen tot een perceel waarop zijn bedrijf een tuin zou aanleggen. Een opdracht daartoe in het gemeentelijke administratieve systeem ontbreekt. Nadien heeft betrokkene de hele groenstrook laten rooien zonder dat daar een opdracht voor aanwezig was.
Hij heeft medewerkers van de gemeente opdracht gegeven om in diensttijd met een vrachtwagen van de gemeente materialen, met name betonplaten en groenafval, te vervoeren voor zijn bedrijf.
Hij heeft gemeentelijke eigendommen in de vorm van een freesmachine en een doorspuitwagen geleend voor de uitvoering van werkzaamheden door zijn bedrijf.
Hij heeft zwarte betalingen gedaan aan ondergeschikten bij de gemeente die voor zijn bedrijf werkten en aan leveranciers.
Hij heeft een gunst aangenomen van de aannemer [naam aannemer] in ruil voor besparing op kosten die deze aannemer maakte bij werkzaamheden voor de gemeente.
3.1.
Betrokkene heeft zich in hoger beroep in de eerste plaats gekeerd tegen deze vaststellingen door de rechtbank. De Raad oordeelt daaromtrent als volgt.
Ad a. Betrokkene erkent op zichzelf de juistheid van deze vaststelling. Hij heeft echter aangevoerd dat zijn contacten met bedoelde bedrijven voor zowel de gemeente als zijn eigen bedrijf in alle openheid plaatsvonden. Volgens betrokkene was het college daarvan op de hoogte en heeft het college deze contacten steeds gedoogd. De Raad wil wel aannemen dat binnen de afdeling waar betrokkene werkzaam was, die contacten een ruime bekendheid hadden, maar niet is gebleken dat ook het college ervan wist. Overlap in de contacten is verder waarschijnlijk tot op zekere hoogte onvermijdelijk gezien het beperkte aantal toeleveringsbedrijven in de omgeving. Juist daarom lag het op de weg van betrokkene om in de contacten zo veel mogelijk transparantie aan te brengen door steeds nauwkeurig aan te geven of hij bestellingen doet voor de gemeente dan wel voor zijn eigen bedrijf. Daaraan heeft het evenwel ontbroken.
Ad b. Ook van deze vaststelling heeft betrokkene de juistheid erkend. Voor een relativering van het gewicht van dit plichtsverzuim als door betrokkene (wellicht) beoogd, is geen plaats. Het betrof hier ondergeschikten van betrokkene en die kunnen zich al gauw onder druk gezet voelen om aan een verzoek van hun leidinggevende te voldoen, zeker als daarbij verlof in het vooruitzicht wordt gesteld.
Ad c. Voor de stelling van betrokkene dat hij bevoegd was opdracht te geven tot verplaatsing van de lantaarnpaal is geen grond in de gedingstukken te vinden. Voor de hand ligt ervan uit te gaan dat, zoals het college heeft betoogd, de binnendienst van de desbetreffende afdeling op dit punt bevoegd is en niet betrokkene als [functie] bij de buitendienst. Dat betrokkene hier in de praktijk wel eens vaker zijn eigen weg volgde, maakt dit niet anders. In dit geval is verder, anders dan gebruikelijk, aan de particulier op wiens verzoek de verplaatsing geschiedde geen offerte van de kosten daarvan uitgebracht noch is hem een factuur gestuurd voor betaling van deze kosten. Dit is betrokkene te verwijten. Nu hij korte tijd na deze verplaatsing met zijn bedrijf werkzaamheden voor bedoelde particulier heeft uitgevoerd is op zijn minst de schijn van belangenverstrengeling gewekt.
Ad d. Ook op dit onderdeel is niet gebleken en evenmin aannemelijk dat betrokkene bevoegd was tot optreden. De schijn van belangenverstrengeling doet zich ook hier voor. De stelling van betrokkene dat het rooien van de hele groenstrook wegens verouderingsverschijnselen noodzakelijk was, wordt weersproken in een verklaring van 16 november 2011 van de werkvoorbereider N, inhoudende dat de beplanting nog voldeed en niet aan vervanging toe was.
Ad e. Betrokkene heeft aangevoerd dat niet alleen voor hem maar ook voor collega’s wel eens goederen met een vrachtwagen van de gemeente werden vervoerd. Wat hier ook van zij, in het geval van betrokkene heeft het vervoer plaatsgevonden voor zijn bedrijf en daarom in feite voor commerciële doeleinden. Dat dit laatste ook in gevallen van anderen aan de orde was, zoals betrokkene heeft gesteld, is in elk geval niet aannemelijk gemaakt.
Ad f. Volgens betrokkene was het lenen van gemeentelijke eigendommen toegestaan. Blijkens de Gedragscode voor ambtenaren van de gemeente Moerdijk geldt dit echter alleen voor privé-gebruik en na toestemming van de leidinggevende. Bij betrokkene is aan deze beide voorwaarden niet voldaan. Bovendien heeft hij de leningen niet in het daarvoor bestemde leenschriftje vermeld en zich dus aan controle onttrokken.
Ad g. Vast staat dat betrokkene ondergeschikten bij de gemeente die hij voor zijn bedrijf inschakelde steeds contante betalingen heeft gedaan. Hij heeft geen loonbelasting en sociale premies voor deze personen afgedragen. Bedoelde betalingen moeten dan ook als zwarte
loonbetalingen worden aangemerkt. Niet kan immers worden ingezien dat de ondergeschikten anders dan als werknemer op basis van een (mondeling) arbeidscontract voor het bedrijf van betrokkene hebben gewerkt. De contante betalingen aan leveranciers kunnen daarentegen bezwaarlijk als zwarte betalingen worden beschouwd. Bij deze betalingen was betrokkene immers niet verantwoordelijk voor afdrachten aan overheidsinstanties, terwijl contante betalingen aan leveranciers ook niet ongebruikelijk zijn.
Ad h. Uit de gedingstukken blijkt dat de aannemer [naam aannemer] het uitvoeren van werkzaamheden voor een bepaald bedrag had aangenomen van de gemeente. Hieronder was begrepen het rooien van een aantal knotwilgen. Via bemiddeling door betrokkene zijn deze bomen echter door het boomkwekerijbedrijf B om niet verwijderd en meegenomen zonder dat dit leidde tot vermindering van de met [naam aannemer] afgesproken, door de gemeente te betalen, aanneemsom. Namens [naam aannemer] is verklaard dat later als tegenprestatie aan betrokkene gedurende drie à vier uren een kilverbakje en een medewerker zonder vergoeding ter beschikking zijn gesteld. Betrokkene heeft dit betwist. De verklaring van [naam aannemer] vindt echter bevestiging in een inkoopopdracht van juni 2009 aan een onderaannemer en een aan [naam aannemer] gerichte, daarmee corresponderende factuur van de onderaannemer T, waarin het adres van het bedrijf van betrokkene is vermeld. Gelet hierop is de verklaring van T van 5 augustus 2013 dat nog nooit werkzaamheden op het bedrijf van betrokkene zijn verricht, niet geloofwaardig.
3.2.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat betrokkene ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd. Dit verzuim valt hem toe te rekenen. Voor zover betrokkene heeft gesteld dat bij zijn afdeling wel vaker dingen niet volgens de regels gebeurden en wat dat betreft sprake was van een zekere cultuur, overweegt de Raad dat zelfs als dit zo zou zijn, dit het handelen van betrokkene niet (deels) kan verontschuldigen. Appellant blijft immers verantwoordelijk voor zijn eigen handelen. Dit geldt te meer nu betrokkene een leidinggevende functie had en daarom mede verantwoordelijk was voor een juiste gang van zaken binnen de afdeling. Het handelen van betrokkene is voor een belangrijk deel ook in strijd met hetgeen bij zijn aanstelling is overeengekomen, als onder 1.1 vermeld.
3.3.
In dit licht kan niet worden staande gehouden dat de opgelegde straf van ontslag onevenredig is aan het plichtsverzuim.
3.4.
Gezien het ter zitting verhandelde brengt deze conclusie mee dat het hoger beroep van het college als ingetrokken kan worden beschouwd en geen bespreking meer behoeft.
3.5.
Het hoger beroep van betrokkene slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en
J.Th. Wolleswinkel en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) M.R. Schuurman

HD