ECLI:NL:CRVB:2014:337

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
12-2665 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor maatgevende arbeid zonder psychiatrische aandoening

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 21 januari 2010 ziek meldde met fysieke en psychische klachten. Appellant, die als internationaal vrachtwagenchauffeur werkte, onderging een onderzoek door een verzekeringsarts en een psychiater. De psychiater, H. Kondakçi, concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor een psychiatrische aandoening, ondanks de spanningsklachten van appellant. De verzekeringsarts kwam tot de conclusie dat appellant niet ongeschikt was voor zijn maatgevende arbeid, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 14 juni 2011. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Maastricht bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak, waar appellant tegen in hoger beroep ging.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank de rapporten van psycholoog R. Vallons ten onrechte buiten beschouwing had gelaten. Het Uwv verzocht om de eerdere uitspraak te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank en de verzekeringsartsen terecht hadden geconcludeerd dat appellant geschikt was voor zijn arbeid. De Raad benadrukte dat appellant niet had aangetoond dat er een medische oorzaak was voor zijn psychische klachten. De rapporten van Vallons gaven geen inzicht in de diagnostiek en de nieuwe medische stukken waren niet relevant voor de beoordeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

12/2665 ZW
Datum uitspraak: 29 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
21 maart 2012, 11/1592 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.F. Portier, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Portier. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als internationaal vrachtwagenchauffeur. Vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich met ingang van 21 januari 2010 ziek gemeld met fysieke en psychische klachten.
1.2. Appellant heeft op 15 november 2010 het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht. Na onderzoek heeft de verzekeringsarts aanleiding gezien om appellant te laten onderzoeken door een psychiater. Blijkens een psychiatrische expertise van 30 april 2011 heeft psychiater
H. Kondakçi, behoudens spanningsklachten, welke hij niet nader kan classificeren, geen aanwijzing gevonden voor een psychiatrische aandoening.
1.3. Op grond van de bevindingen van psychiater Kondakçi, het werkplekonderzoek van de arbeidsdeskundige zoals beschreven in zijn rapport van 28 maart 2011 en informatie van de huisarts van appellant, is de verzekeringsarts in zijn rapport van 7 juni 2011 tot de conclusie gekomen dat de klachten van appellant niet leiden tot ongeschiktheid voor de maatgevende arbeid. Bij besluit van 7 juni 2011 is de uitkering van appellant ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 14 juni 2011 beëindigd.
1.4. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en een verslag van 4 juli 2011 van klinisch psycholoog R. Vallons ingebracht. In zijn rapport van 9 augustus 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts opgetekend dat het onderzoek van psycholoog Vallons summier is, zeker in relatie tot het onderzoek van Kondakçi, dat de lage scores op afgenomen testen verder niet worden becommentarieerd en dat er ook geen diagnostische overweging wordt gegeven voor een eventuele oorzaak. De presentatie van appellant bij de bezwaarverzekeringsarts sluit in het geheel niet aan bij de door Kondakçi gevonden lage scores en laat zich ook niet verklaren uit een eerder niveau van functioneren als internationaal vrachtwagenchauffeur. De bezwaarverzekeringsarts is daarom met de verzekeringsarts van mening dat er geen redenen zijn om nog langer arbeidsongeschiktheid aan te nemen.
1.5. Bij besluit van 11 augustus 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van
7 juni 2011 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het beroep enkel ziet op het geschil inzake de medische beperkingen van appellant. Het onderzoek van psychiater Kondakçi heeft uitgewezen dat er bij appellant geen aanwijzingen zijn voor een psychiatrische aandoening of cognitieve functiestoornis. De door appellant ingebrachte rapporten van psycholoog Vallons van 12 juni 2010 en 4 juli 2011 leiden niet tot een ander oordeel omdat deze rapporten niets vermelden over de diagnostiek van appellant en daaraan gekoppelde conclusies. Het Uwv heeft appellant daarom met ingang van 14 juni 2011 terecht weer in staat geacht om zijn arbeid te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de rapporten van psycholoog Vallons buiten beschouwing heeft gelaten. Verder heeft appellant nadere medische stukken ingebracht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen en in de ingebrachte medische stukken geen aanleiding gezien om zijn standpunt te herzien.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak moet onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW worden verstaan de laatstelijk voor de aanvang van de werkloosheid feitelijk verrichte arbeid. Niet in geschil is dat ”zijn arbeid” in het geval van appellant de functie van internationaal vrachtwagenchauffeur is.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. In de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsarts is op inzichtelijke wijze en gemotiveerd aangegeven dat en waarom appellant geschikt wordt geacht voor zijn arbeid. Hierbij is terecht uitgegaan van de expertise van psychiater Kondakçi. In dit verband is nog van belang, zoals ook is opgemerkt door de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van
27 oktober 2011, dat appellant tijdens het onderzoek door Kondakçi geen medewerking heeft willen verlenen aan de SIMS, een test om simulatie te evalueren.
4.3.
Tegen deze achtergrond lag het op de weg van appellant om aannemelijk te maken dat er wel een medische oorzaak ten grondslag ligt aan zijn psychische klachten. Hierin is hij niet geslaagd. De rapporten van Vallons geven geen inzicht in de totstandkoming van zijn bevindingen. De in hoger beroep ingebrachte medische stukken dateren allemaal van na medio 2012 en dus van na de datum in geding. Bovendien worden de conclusies van Kondakçi door deze informatie eerder bevestigd dan ontkracht. Noch psychiater
J.P.M. Gerards, in zijn brief van 24 augustus 2012, noch psychiater D. Balraadsjing, in zijn brief van 14 juni 2013, geven een duidelijke diagnose en beiden speken over bij appellant aanwezige spanningsklachten. Die klachten zijn ook door Kondakçi beschreven en bij de beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts betrokken. Evenals de rechtbank ziet de Raad dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en C.C.W. Lange en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) G.J. van Gendt
sg