ECLI:NL:CRVB:2014:3365

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
13-2974 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep wegens ontbreken procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Dit besluit hield in dat de bijstandsverlening van de appellant was opgeschort omdat hij niet alle gevraagde gegevens had verstrekt. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de opschorting van het recht op bijstand inmiddels ongedaan was gemaakt en dat de bijstand met terugwerkende kracht was hersteld. Hierdoor was de vraag of de appellant voldoende procesbelang had bij een beoordeling van zijn hoger beroep aan de orde. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van voldoende procesbelang, omdat het resultaat van het hoger beroep voor de appellant feitelijk geen betekenis meer had. De appellant had bovendien zijn procesbelang niet onderbouwd en was niet verschenen ter zitting om dit toe te lichten.

Op basis van deze overwegingen heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en de noodzaak voor appellanten om hun belangen adequaat te onderbouwen, vooral wanneer zij niet verschijnen op de zitting.

Uitspraak

13/2974 WWB
Datum uitspraak: 14 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 mei 2013, 12/6396 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Apellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is aan de orde gesteld ter zitting van 22 juli 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Naar aanleiding van een melding van de Belastingdienst dat appellant inkomsten uit arbeid heeft, heeft het college appellant bij brief van 14 september 2012 verzocht om vóór
21 september 2012 bankafschriften over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 augustus 2012 over te leggen.
1.3.
Bij besluit van 25 september 2012 heeft het college het recht op bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB met ingang van 21 september 2012 opgeschort, omdat appellant niet alle gevraagde gegevens heeft verstrekt.
1.4.
Bij besluit van 23 november 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 september 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellant voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1414) is van voldoende procesbelang slechts sprake indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
4.2.
Vast staat dat de opschorting van het recht op bijstand inmiddels ongedaan is gemaakt en de bijstand met ingang van 21 september 2012 betaalbaar is gesteld, omdat informatie over het loon van appellant was verkregen van de werkgever van appellant.
4.3.
Uit het hoger beroepschrift blijkt dat het belang van appellant bij een beoordeling van zijn hoger beroep enkel nog is gelegen in de door hem gestelde ernstige hinder die hij heeft ondervonden door de opschorting van het recht op bijstand. Appellant heeft dit procesbelang echter niet onderbouwd. Door ter zitting niet te verschijnen heeft hij de gelegenheid om zijn procesbelang toe te lichten ongebruikt gelaten, wat voor zijn rekening en risico moet komen.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat de hoger beroep wegens het ontbreken van een procesbelang niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2014.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M.R. Schuurman

HD