ECLI:NL:CRVB:2014:3363

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
13-2307 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het buiten behandeling stellen van aanvragen om bijstand op grond van ontbrekende gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland. De appellant had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand en algemene bijstand op respectievelijk 17 februari en 17 april 2012. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen heeft deze aanvragen buiten behandeling gesteld omdat de appellant niet of niet volledig de gevraagde aanvullende gegevens heeft verstrekt. De rechtbank heeft de beroepen van de appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op meerdere momenten is verzocht om aanvullende gegevens, maar dat hij deze niet binnen de gestelde termijnen heeft aangeleverd. De Raad heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen, met name artikel 4:5, dat bestuursorganen de bevoegdheid geeft om aanvragen niet te behandelen indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De Raad heeft geoordeeld dat het college terecht gebruik heeft gemaakt van deze bevoegdheid.

De appellant heeft aangevoerd dat hij zich herhaaldelijk bij de gemeente heeft gemeld en dat hij om uitstel heeft gevraagd, maar de Raad heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is dat de appellant daadwerkelijk om een nieuwe termijn heeft verzocht. Ook zijn argument dat hij de ontbrekende gegevens in de bezwaarfase alsnog heeft overgelegd, werd door de Raad verworpen, omdat dit niet relevant is voor de beoordeling van de oorspronkelijke aanvragen.

De Raad heeft de beroepsgronden van de appellant, waaronder de claim dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische toestand, niet gegrond verklaard. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de appellant niet voldoende had onderbouwd dat hij niet in staat was om op de verzoeken van het college te reageren. Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2307 WWB, 13/2308 WWB
Datum uitspraak: 14 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 19 maart 2013, 12/4049 en 12/4028 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G.H.M. Glas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 22 juli 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 17 februari 2012 en op 17 april 2012 aanvragen ingediend om bijzondere bijstand voor uitvaartkosten en algemene bijstand ingevolge Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag om bijzondere bijstand is appellant bij brief van 5 april 2012 verzocht vóór 23 april 2012 aanvullende gegevens te verstrekken. Daarbij is aan appellant meegedeeld dat, als hij de gegevens niet of niet volledig verstrekt, dit tot gevolg heeft dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
1.3.
Naar aanleiding van de aanvraag om algemene bijstand is appellant bij brief van 20 april 2012 uitgenodigd voor een gesprek op 25 april 2012. Vervolgens is appellant bij brief van
25 april 2012 verzocht uiterlijk 9 mei 2012 aanvullende gegevens te verstrekken. Daarbij is aan appellant meegedeeld dat, als hij de gegevens niet of niet volledig verstrekt, dit tot gevolg heeft dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
1.4.
Bij besluit van 27 april 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 juli 2012 (bestreden besluit 1), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant niet of niet volledig alsnog de ontbrekende gegevens heeft verstrekt.
1.5.
Bij besluit van 14 mei 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 juli 2012 (bestreden besluit 2), heeft het college, voor zover hier van belang, de aanvraag van appellant om algemene bijstand met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant niet of niet volledig alsnog de ontbrekende gegevens heeft verstrekt.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, na appellant in de gelegenheid te hebben gesteld nadere medische informatie te overleggen en het college in de gelegenheid te hebben gesteld daarop te reageren, de beroepen tegen bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Appellant bestrijdt niet dat de gegevens waarom het college heeft verzocht, voor de beslissing op de aanvragen nodig waren en dat hij niet alle gevraagde gegevens binnen de geboden hersteltermijnen heeft verstrekt. Het college was dan ook bevoegd om de aanvragen van 17 februari 2012 en 17 april 2012 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen. Appellant stelt zich op het standpunt dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvragen gebruik heeft kunnen maken.
4.3.
Appellant voert daartoe allereerst aan dat hij zich voor het verstrijken van de termijn van 9 mei 2012 herhaaldelijk bij de gemeente Nijmegen heeft gemeld, dat hij de gevraagde gegevens niet kon overleggen en dat het college hem ten onrechte geen nieuwe termijn heeft geboden. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de stukken die appellant ter ondersteuning van zijn standpunt heeft overgelegd blijkt weliswaar dat onder meer op 1 mei 2012 contact is geweest tussen appellant en de gemeente Nijmegen en dat hij toen heeft gemeld dat zijn administratie nog niet op orde was, maar daaruit blijkt niet dat appellant het college heeft gemeld dat hij om die reden de gevraagde gegevens niet kon verstrekken en om uitstel of om een nadere termijn heeft verzocht. De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de ontkenning van het college dat appellant zich voor het verstrijken van de hersteltermijnen bij hem heeft gemeld met de mededeling dat hij de gevraagde stukken niet kon overleggen.
4.4.
Het betoog van appellant dat de gevraagde stukken in de bezwaarfase alsnog zijn overgelegd, treft evenmin doel. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van
28 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9403) brengt de aard en de inhoud van een primair besluit tot het buiten behandeling stellen van een aanvraag om bijstand mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het primaire besluit alsnog zijn verstrekt. Dat appellant de ontbrekende bankafschriften via de bank heeft opgevraagd wat niet alleen tijd, maar ook extra geld heeft gekost, vormt geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken, reeds omdat appellant heeft nagelaten het college van deze feiten op de hoogte te stellen.
4.5.
Zijn stelling dat de aanvullende stukken die bij brief van 5 april 2012 zijn gevraagd, zoveel mogelijk zijn aangeleverd en verspreid in het dossier zitten, heeft appellant niet nader onderbouwd. Reeds hierom kan deze stelling geen doel treffen.
4.6.
Appellant voert ten slotte aan dat het college, gelet op de psychische toestand van appellant na het overlijden van zijn vrouw, onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht in de wijze waarop met appellant in de aanvraagfase is gecommuniceerd. Ook deze beroepsgrond kan niet slagen. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden, waarnaar de Raad verwijst, overwogen dat appellant zijn stelling dat hij niet in staat was om op de verzoeken van het college te reageren, met de brief van R. Jansen, GZ‑psycholoog werkzaam bij De Nieuwe Lente te Nijmegen, van 29 oktober 2012 niet heeft onderbouwd.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2014.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M.R. Schuurman

HD