ECLI:NL:CRVB:2014:3353

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
13-5039 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting door gehuwde appellanten

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, een gehuwd paar, door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. De appellanten hebben vanaf 14 februari 1992 met elkaar gehuwd en hebben drie kinderen. Vanaf 17 april 2009 woonden zij samen op een uitkeringsadres. De bijstand aan appellante werd verleend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), aanvankelijk als alleenstaande en later als alleenstaande ouder. De bijstand werd beëindigd op 31 maart 2011 wegens het niet verlenen van medewerking aan een huisbezoek, waarna appellante opnieuw bijstand ontving.

Naar aanleiding van vermoedens dat appellanten samenwoonden, heeft het Team Handhaving Sociale Zekerheid van de gemeente Tilburg een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten niet duurzaam gescheiden van elkaar leefden, wat in strijd was met de inlichtingenverplichting. Het college heeft daarop de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 38.900,95 teruggevorderd van appellanten.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de beroepen van appellanten tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende basis bieden voor de conclusie dat zij niet duurzaam gescheiden leefden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de onderzoeksresultaten aantonen dat appellanten onjuiste informatie hebben verstrekt over hun woon- en leefsituatie. De Raad oordeelde dat de eerdere onderzoeken niet aantoonde dat de informatie onjuist was en dat het beroep op rechtszekerheid en de zes-maandenjurisprudentie niet opgingen. De hoger beroepen zijn derhalve afgewezen.

Uitspraak

13/5039 WWB, 13/5092 WWB
Datum uitspraak: 7 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 februari 2013, 13/1706 (aangevallen uitspraak 1) en 13/1707 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] (appellante) en [appellant] (appellant) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.P.G.M. Schreurs, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2014. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Schreurs. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten zijn op 14 februari 1992 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren. Vanaf 17 april 2009 woonden appellanten samen op het adres [adres] (uitkeringsadres). Naar aanleiding van een daartoe strekkende aanvraag, waarbij appellante heeft opgegeven dat appellant niet meer op het uitkeringsadres woont, heeft het college appellante met ingang van 22 juli 2009 bijstand verleend ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), aanvankelijk naar de norm voor een alleenstaande en nadien naar de norm voor een alleenstaande ouder. Het college heeft de bijstand van appellante met ingang van 31 maart 2011 beëindigd wegens het niet verlenen van medewerking aan een huisbezoek en heeft appellante vervolgens met ingang van 7 april 2011 opnieuw bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Naar aanleiding van een gerezen vermoeden dat appellanten samenwonen, heeft het Team Handhaving Sociale Zekerheid (team) van de gemeente Tilburg een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader hebben leden van het team dossieronderzoek gedaan, waarnemingen verricht bij het uitkeringsadres, navraag gedaan bij diverse instanties en aan het uitkeringsadres een huisbezoek afgelegd. Voorts hebben appellanten verklaringen afgelegd en zijn diverse getuigen gehoord. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 26 oktober 2012.
1.3.
De onderzoeksresultaten hebben het college aanleiding gegeven om bij besluit van
22 november 2012 de bijstand van appellante met ingang van 22 juli 2009 in te trekken. Bij besluit van 23 november 2012 heeft het college de over de periode van 22 juli 2009 tot en met 31 maart 2011 en over de periode van 7 april 2011 tot en met 31 oktober 2012 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 38.900,95 van appellante teruggevorderd en dit bedrag mede van appellant teruggevorderd.
1.4.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 21 februari 2013 (bestreden besluiten) heeft het college, voor zover hier van belang, de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van
22 november 2012 en 23 november 2012 ongegrond verklaard. Aan de bestreden besluiten is ten grondslag gelegd dat appellanten niet duurzaam gescheiden hebben geleefd en dat appellante hiervan geen melding heeft gemaakt bij het college.
2.
Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellanten niet duurzaam gescheiden van elkaar hebben geleefd. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat appellante zelf heeft verklaard dat appellant vier tot vijf keer per week gedurende één tot anderhalf uur bij haar is vanwege de opvoeding van de kinderen en om de kinderen te helpen bij hun huiswerk. Verder hebben meerdere omwonenden onafhankelijk van elkaar verklaard dat zij appellant kennen als hun buurman, dat het hele gezin vanaf het begin samen op dit adres woont en dat zij appellanten samen boodschappen zien doen en samen op bezoek zien gaan. Voorts is sprake van gezamenlijke verzekeringen die op het adres van appellante zijn geregistreerd en staat de huurovereenkomst van de woning van appellante nog steeds op naam van appellanten gezamenlijk. Ten slotte acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat appellante werkzaamheden verricht voor de Avon webshop van appellant.
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken gekeerd. Volgens appellanten bieden de onderzoeksbevindingen onvoldoende grondslag voor de conclusie dat zij niet duurzaam gescheiden hebben geleefd, zodat geen sprake is van schending van de inlichtingenverplichting. Verder hebben appellanten met een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel aangevoerd dat het college, na afronding van twee eerdere onderzoeken naar de woon- en leefsituatie van appellante in 2010 en 2011, bekend was of had kunnen zijn met de feiten en omstandigheden die uit het huidige onderzoek naar voren zijn gekomen. Het had op de weg van het college gelegen om eerder adequate maatregelen te treffen. Dan was de terugvordering niet zo ver opgelopen. Om die reden had het college volgens appellanten van terugvordering moeten afzien of aanleiding moeten zien om de (mede)terugvordering te matigen. In dit verband hebben appellanten tevens een beroep gedaan op de zogenoemde zes-maandenjurisprudentie.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periodes lopen van 22 juli 2009 tot en met 31 maart 2011 en van
7 april 2011 tot en met 22 november 2012 (datum intrekkingsbesluit). Vaststaat dat appellanten gedurende deze periodes met elkaar gehuwd waren.
4.2.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 30 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO6538) is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten sprake indien het een door beide betrokkenen, of een van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld.
4.3.
Anders dan appellanten hebben aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de onderzoeksbevindingen uitwijzen dat appellanten in de te beoordelen periodes niet duurzaam gescheiden hebben geleefd in de in 4.2 bedoelde zin. De Raad kan zich geheel verenigen met wat de rechtbank hierover in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. De in hoger beroep bij wijze van herhaling aangevoerde beroepsgronden bieden geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen.
4.4.
Pas uit de bevindingen van het in 1.2 bedoelde onderzoek is naar voren gekomen dat appellante al vanaf 22 juli 2009 onjuiste informatie over haar woon- en leefsituatie had verstrekt. Appellante had zich sinds die datum steeds consequent als alleenstaande (ouder) gepresenteerd en de eerdere onderzoeken uit 2010 en 2011, waaraan appellanten refereren, wezen niet uit dat deze informatie onjuist was. Reeds om die reden slaagt het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel niet.
4.5.
Het beroep van appellanten op de zogeheten zes-maandenjurisprudentie, kan niet slagen reeds omdat schending van de inlichtingenverplichting, zoals hier aan de orde, daaraan in de weg staat.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en J.F. Bandringa en
W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

HD