ECLI:NL:CRVB:2014:3340
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellant, die zich op 21 september 2009 ziek meldde vanwege nek-, elleboog- en lage rugklachten. Appellant heeft in mei 2011 een uitkering aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft medisch en arbeidskundig onderzoek laten verrichten, waaruit bleek dat appellant een verlies aan verdiencapaciteit van 44,39% had. Op 5 juli 2011 heeft het Uwv een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellant toegekend, met een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 44,39%.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank ‘s-Gravenhage heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Hierop heeft appellant hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij recht heeft op een IVA-uitkering of een WGA-uitkering van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Hij betoogde dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat hij de door het Uwv voorgehouden functies niet kon vervullen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank de medische en arbeidskundige gronden van appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische gegevens waren die de juistheid van de vastgestelde functionele mogelijkheden van appellant in twijfel trokken. De Raad achtte zich voldoende voorgelicht over de gezondheidssituatie van appellant op de relevante datum en zag geen aanleiding om een deskundige te benoemen. De beslissing van de rechtbank om het beroep van appellant ongegrond te verklaren, werd bevestigd, en er was geen grond voor een proceskostenveroordeling.