ECLI:NL:CRVB:2014:3339
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen de herziening van kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 15 juni 2011, waarin zijn recht op kinderbijslag werd herzien. De Svb stelde vast dat appellant geen recht had op kinderbijslag omdat hij niet in Nederland woont of werkt en zijn zoon, geboren in 1993, inmiddels 18 jaar oud was. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de Svb verklaarde dit bezwaar bij besluit van 8 mei 2012 ongegrond. Later, bij een nieuw besluit op 10 september 2012, werd het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. In hoger beroep betoogde appellant dat hij zich vrijwillig had verzekerd voor de volksverzekeringen en dat zijn dochter, geboren in 2002, nog geen 18 jaar oud was, waardoor hij recht op kinderbijslag voor haar zou hebben.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk was. De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken, en appellant had zijn bezwaarschrift pas na afloop van deze termijn ingediend. Er was geen sprake van verschoonbaarheid, aangezien appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij gedurende de bezwaartermijn niet in staat was om een bezwaarschrift in te dienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant af.