ECLI:NL:CRVB:2014:3339

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
13-3186 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen de herziening van kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 15 juni 2011, waarin zijn recht op kinderbijslag werd herzien. De Svb stelde vast dat appellant geen recht had op kinderbijslag omdat hij niet in Nederland woont of werkt en zijn zoon, geboren in 1993, inmiddels 18 jaar oud was. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de Svb verklaarde dit bezwaar bij besluit van 8 mei 2012 ongegrond. Later, bij een nieuw besluit op 10 september 2012, werd het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. In hoger beroep betoogde appellant dat hij zich vrijwillig had verzekerd voor de volksverzekeringen en dat zijn dochter, geboren in 2002, nog geen 18 jaar oud was, waardoor hij recht op kinderbijslag voor haar zou hebben.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk was. De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken, en appellant had zijn bezwaarschrift pas na afloop van deze termijn ingediend. Er was geen sprake van verschoonbaarheid, aangezien appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij gedurende de bezwaartermijn niet in staat was om een bezwaarschrift in te dienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant af.

Uitspraak

13/3186 AKW
Datum uitspraak: 10 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 mei 2013, 12/3200 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2014. Voor appellant is verschenen zijn zoon A. el [Y.] met A. el [M.] als tolk. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 15 juni 2011 heeft de Svb de toekenning van kinderbijslag aan appellant herzien. Daarbij is vastgesteld dat appellant met ingang van het derde kwartaal van 2011 geen recht heeft op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), omdat appellant niet in Nederland woont of werkt en zijn [in] 1993 geboren zoon [naam zoon] inmiddels 18 jaar oud is.
1.2. Appellant heeft tegen het besluit van 15 juni 2011 bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 8 mei 2012 (bestreden besluit I) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 juni 2011 ongegrond verklaard.
1.4. Bij besluit van 10 september 2012 (bestreden besluit II) heeft de Svb bestreden besluit I ingetrokken en een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Daarbij is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 juni 2011 niet-ontvankelijk verklaard wegens een overschrijding van de termijn waarbinnen een bezwaarschrift kan worden ingediend.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van appellant tegen bestreden besluit II is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant in hoofdzaak betoogd dat hij zich vanaf het jaar 2000 vrijwillig heeft verzekerd voor de volksverzekeringen en dat zijn [in] 2002 geboren schoolgaande dochter [naam dochter] nog geen 18 jaar oud is. Appellant wil daarom ten behoeve van haar kinderbijslag.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft onderschreven dat het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 juni 2011 niet-ontvankelijk is wegens een overschrijding van de termijn waarbinnen een bezwaarschrift kan worden ingediend.
4.2.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van
artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt die termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
Appellant betwist niet dat het besluit van 15 juni 2011 op die datum op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en dat hij pas op of na 14 september 2011 een tegen dat besluit gericht bezwaarschrift naar de Svb heeft verzonden. Hieruit volgt dat appellant zijn bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn bij de Svb heeft ingediend.
4.4.
Verder is niet gebleken dat niet-ontvankelijkverklaring wegens een overschrijding van de bezwaartermijn achterwege moet blijven omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest. In wat appellant heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van verschoonbaarheid in de zin van artikel 6:11 van de Awb. In dit verband wordt overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat appellant gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat is geweest om een (pro forma) bezwaarschrift in te (laten) dienen.
4.5.
Door appellant betaalde premies voor de vrijwillige verzekering voor de volksverzekeringen kunnen geen betrekking hebben op een verzekering voor de AKW.
4.6.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit II terecht ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
5.Voor een proceskostenveroordeling is geen grond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M. Crum

HD