ECLI:NL:CRVB:2014:3338

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
12-6136 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1974 en laatstelijk werkzaam als inpakker, had zich op 8 maart 2010 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering in november 2011, heeft het Uwv een medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd. De verzekeringsarts A.R. Heitkönig concludeerde dat appellant medische beperkingen had, maar dat deze niet zodanig waren dat hij recht had op een WIA-uitkering. De arbeidsdeskundige A. Hazekamp heeft op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vijf functies voor appellant vastgesteld, waarbij het verlies aan verdiencapaciteit op 0% werd berekend.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zutphen heeft de uitspraak van het Uwv bevestigd, waarop appellant hoger beroep heeft ingesteld. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het medisch en arbeidskundig onderzoek niet zorgvuldig was en dat zijn functionele mogelijkheden zijn overschat. Hij heeft stukken overgelegd van zijn psycholoog-psychotherapeut, maar het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd en een aanvullend rapport ingediend.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende heeft besproken. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een in aanmerking te nemen mate te kampen had met bijwerkingen van het voorgeschreven antidepressivum Venlafaxine. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht oordeelde dat appellant in staat was de geselecteerde functies te vervullen en dat er geen reden was om een deskundige te benoemen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/6136 WIA
Datum uitspraak: 10 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van
10 oktober 2012, 12/583 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft I.G. Bakker hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. H.E. Benjamins, advocaat, bij OMVR Advocaten. Het Uwv is, zoals tevoren bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren [in] 1974, was laatstelijk werkzaam als inpakker. Op 8 maart 2010 heeft hij zich vanuit de Werkloosheidwet (WW) ziek gemeld in verband met psychische klachten.
1.2. In november 2011 heeft appellant een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv medisch en arbeidskundig onderzoek laten verrichten. Verzekeringsarts A.R. Heitkönig heeft vastgesteld dat appellant in aanmerking te nemen medische beperkingen heeft en heeft die vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Arbeidsdeskundige A. Hazekamp heeft met inachtneming van deze FML een vijftal functies voor appellant geduid. Het verlies aan verdiencapaciteit van appellant is op grond van het mediane loon van de functies sorteerder (SBC-code 111340), productiemedewerker metaal en elektro-industrie
(SBC-code 111171) en productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175) berekend op 0%. Bij besluit van 23 december 2011 heeft het Uwv geweigerd om per 5 maart 2012 - in aansluiting op de wachttijd van 104 weken - op grond van de Wet WIA een uitkering aan appellant toe te kennen.
1.3. Appellant heeft tegen het besluit van 23 december 2011 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 14 maart 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter van 13 maart 2012, waarin de medische beoordeling van verzekeringsarts Heitkönig is onderschreven.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Daartoe heeft hij evenals in beroep in hoofdzaak betoogd dat het medisch en arbeidskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, niet zorgvuldig tot stand is gekomen, dat zijn functionele mogelijkheden bij het bestreden besluit zijn overschat en dat hij vanwege zijn psychische beperkingen de door het Uwv voorgehouden functies niet kan vervullen. Ter nadere onderbouwing van de stelling dat het Uwv zijn functionele mogelijkheden overschat, heeft appellant in hoger beroep een brief van 3 februari 2014 en een e-mailbericht van 8 april 2014 overgelegd van R.G. Mentink, de psycholoog-psychotherapeut van Zorgbedrijf Ipsy, bij wie appellant onder behandeling is. Verder is met nadruk herhaald dat het inconsistent is dat de functies die appellant volgens het Uwv ondanks zijn beperkingen zou moeten kunnen vervullen, in veel opzichten lijken op zijn maatmanfunctie van inpakker.
3.2.
Het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd. In reactie op de in hoger beroep door appellant overgelegde stukken van Mentink heeft het Uwv een nader rapport van de bezwaarverzekeringsarts De Kanter in het geding gebracht.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1. De rechtbank heeft de in beroep door appellant aangevoerde en in hoger beroep herhaalde gronden met betrekking tot de medische onderbouwing van het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak afdoende besproken en toereikend gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De ter zake door de rechtbank gehanteerde overwegingen worden onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep evenmin als in beroep objectieve medische gegevens ingebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de in de FML die het Uwv hanteert vastgelegde functionele mogelijkheden van appellant op de datum in geding. Aan de brief van 3 februari 2014 en het e-mailbericht van 8 april 2014 van Mentink, de huidige psycholoog-psychotherapeut van appellant, wordt niet het gewicht toegekend dat appellant eraan toekent. Daartoe wordt overwogen dat uit de enkele omstandigheid dat de huidige behandelaar van appellant uitgaat van een andere diagnose dan zijn vroegere behandelaar, niet kan worden afgeleid dat de ernst van de in aanmerking te nemen psychische beperkingen van appellant in het verleden is onderschat. Met betrekking tot de stelling dat aan appellant in maart 2012 het antidepressivum Venlafaxine is voorgeschreven en dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met de bijwerkingen van dit middel, wordt overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij rond de datum in geding in een in aanmerking te nemen mate te kampen had met een of meer van de mogelijke (tijdelijke) bijwerkingen van Venlafaxine. De Raad acht zich voldoende voorgelicht over de gezondheidssituatie van appellant ten tijde in geding. Daarom is er geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.2.
De rechtbank heeft ook de in beroep door appellant aangevoerde en in hoger beroep herhaalde arbeidskundige gronden bij de aangevallen uitspraak afdoende besproken en toereikend gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Het oordeel van de rechtbank dat appellant in staat moet worden geacht om de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de geselecteerde functies, wordt onderschreven. De geschiktheid van appellant voor de functies is toereikend toegelicht. Niet gebleken is dat de belasting in de functies de belastbaarheid van appellant op de datum in geding overschrijdt.
4.3. Uit wat onder punt 4.1 en punt 4.2 is overwogen, volgt dat de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen grond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M. Crum

HD