ECLI:NL:CRVB:2014:3331

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
13-267 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van indicatie voor persoonlijke verzorging op basis van onvoldoende medische onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die lijdt aan psychische problematiek en reumatische klachten, had een indicatie aangevraagd voor persoonlijke verzorging en begeleiding op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat er geen medische gegevens waren die de door de medisch adviseur aangenomen beperkingen in twijfel trokken. De Raad heeft vastgesteld dat de te beoordelen periode loopt van de aanvraagdatum op 22 december 2011 tot de beslissing op bezwaar op 3 april 2012.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het advies van de medisch adviseur D.J. Ponse, die concludeerde dat appellante geen aanspraak had op AWBZ-zorg omdat behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorliggend was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en heeft verwezen naar een oordeel van psychiater H. Loen. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen medische gegevens zijn overgelegd die de conclusies van de medisch adviseur ondermijnen.

De Raad heeft bevestigd dat het CIZ terecht heeft aangenomen dat behandeling in het kader van de Zvw voorrang heeft op AWBZ-zorg. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/267 AWBZ
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 december 2012, 12/2299 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.M.E. Schreinemacher, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2014. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. drs. Schreinemacher en door R. [D.]. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Henneveld.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is bekend met psychische problematiek en reumatische klachten. Op
22 december 2011 heeft appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) bij CIZ een indicatie aangevraagd voor de functies persoonlijke verzorging en begeleiding.
1.2.
Bij besluit van 17 januari 2012, zoals gecorrigeerd bij besluit van 19 januari 2012, heeft CIZ appellante geïndiceerd voor de functie begeleiding individueel, klasse 1 (0 tot 1,9 uur per week) voor de periode van 23 december 2011 tot 22 juni 2012. CIZ heeft de gevraagde indicatie voor persoonlijke verzorging geweigerd.
1.3.
Op 15 maart 2012 heeft medisch adviseur D.J. Ponse naar aanleiding van het door appellante tegen het besluit van 19 januari 2012 gemaakte bezwaar, een medisch advies uitgebracht. Daarin is geconcludeerd dat er een voorliggende voorziening is in de vorm van behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
1.4.
Bij besluit van 3 april 2012 heeft CIZ, onder verwijzing naar het advies van medisch adviseur Ponse van 15 maart 2012, het bezwaar van appellante tegen het besluit van
19 januari 2012 ongegrond verklaard. CIZ heeft de indicatie naar aanleiding van het bezwaar heroverwogen en geconcludeerd dat feitelijk geen aanspraak bestaat op AWBZ-zorg, omdat behandeling op grond van de Zvw voorliggend is op AWBZ-zorg. Pas op het moment dat appellante adequaat behandeld wordt, kan CIZ de resterende beperkingen in kaart brengen en eventueel AWBZ-zorg toekennen. Rekening houdend met het verbod van reformatio in peius, heeft CIZ het indicatiebesluit van 19 januari 2012 eerst zes weken na het bestreden besluit, te weten per 15 mei 2012, ingetrokken.
1.5.
Op 12 juni 2012 heeft Ponse een aanvulling op het medisch advies van 15 maart 2012 uitgebracht.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zowel haar lichamelijke beperkingen ten gevolge van de reuma als de beperkingen ten gevolge van haar psychische klachten zijn onderschat. Appellante heeft daarbij verwezen naar het oordeel van psychiater H. Loen, zoals dat blijkt uit het zogeheten B-formulier. Voorts heeft appellante het oordeel van de rechtbank betwist dat CIZ terecht heeft geoordeeld dat behandeling op grond van de Zvw voorliggend is. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante een mailbericht van 2 september 2014 van ambulant psychiatrisch verpleegkundige S. Windhouwer van GGZ inGeest aan haar gemachtigde overgelegd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door de bestuursrechter te beoordelen periode in geval van een aanvraag om AWBZ-zorg bestrijkt in beginsel de periode vanaf de datum van de aanvraag tot de datum van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de te beoordelen periode in dit geval loopt van
22 december 2011 tot 3 april 2012.
4.2.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza), voor zover van belang, heeft de verzekerde, behoudens voor zover het zorg betreft die kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling of een zorgverzekering als bedoeld in de Zvw, aanspraak op persoonlijke verzorging en begeleiding als bedoeld in de artikelen 4 en 6 van het Bza.
4.3.
In het advies van 15 maart 2012 stelt medisch adviseur Ponse zich op het standpunt dat gelet op het psychotische toestandsbeeld van appellante beperkingen aanwezig zijn op het gebied van oriëntatie, psychisch functioneren en sociale redzaamheid. Voorts is appellante bekend bij de reumatoloog met artritis psoriatica zonder aantasting van gewrichten, maar met pijnklachten en ontstekingen in het bloed, waarvoor zij behandeld wordt met pijnmedicatie en onstekingsremmers. Ponse concludeert dat de huidige behandeling van
appellante - medicijnen en eenmaal per twee à drie maanden een consult bij de
psychiater - niet adequaat is en dat behandeling vanuit de Zvw en de GGZ voorliggend is. Ponse is bij dit oordeel mede uitgegaan van de op het B-formulier verstrekte informatie van behandelend psychiater Loen en de op 15 maart 2012 telefonisch verstrekte informatie van de huisarts van appellante.
4.4.
Van de zijde van appellante zijn geen medische gegevens in het geding gebracht die twijfel doen ontstaan aan de door de medisch adviseur aangenomen beperkingen. Voor wat betreft de lichamelijke beperkingen heeft appellante ter zitting gesteld dat in het dossier geen onderbouwing is te vinden voor haar stelling dat zij beperkingen ondervindt ten gevolge van de artritis psoriatica. Met betrekking tot de door Ponse genoemde beperkingen op het gebied van oriëntatie, psychisch functioneren en sociale redzaamheid volgt, anders dan appellante meent, uit het zogeheten B-formulier niet dat die beperkingen zijn onderschat. Ter zitting is gebleken dat Loen uitsluitend de eerste twee pagina’s van het formulier heeft ingevuld en dat de resterende vijftien pagina’s door appellantes ex-echtgenoot zijn ingevuld. Aan de informatie uit het B-formulier die niet door Loen is ingevuld en waarop appellante zich voornamelijk beroept kan niet die betekenis toekomen die appellante daaraan gehecht wil zien. De informatie die Loen wel heeft ingevuld is meegewogen door Ponse.
4.5.
De Raad is voorts evenals de rechtbank van oordeel dat CIZ terecht heeft aangenomen dat behandeling in het kader van de Zvw voorliggend is op AWBZ-zorg. Het advies van medisch adviseur Ponse van 12 juni 2012 biedt een toereikende grondslag voor dit oordeel van CIZ. Daartoe overweegt de Raad dat het advies van 12 juni 2012 is opgesteld naar aanleiding van een door appellante bij de rechtbank overgelegde brief van behandelend psychiater Loen van 7 april 2012, waarin deze stelde dat een intensievere behandeling van appellante vanuit de GGZ en eventueel een opname wenselijk zou zijn. Naar aanleiding van deze brief heeft Ponse op 12 juni 2012 telefonisch contact gehad met psychiater Loen en daarvan verslag gedaan in zijn rapport van 12 juni 2012. In dat telefoongesprek heeft Loen medisch adviseur Ponse meegedeeld dat een klinische opname van appellante noodzakelijk is omdat dan beter gekeken kan worden naar de effecten van medicatie en problemen met medicatie beter ondervangen kunnen worden. In zijn behandeling - die op dat moment bestaat uit een consult eenmaal per maand - heeft Loen daarvoor, zo geeft hij aan, niet de mogelijkheden.
4.6.
De in hoger beroep overgelegde stukken leiden niet tot een andere conclusie. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat uit de informatie van psychiater Loen is gebleken dat appellante in elk geval tot medio juni 2012 bij hem onder behandeling is geweest. Gelet hierop heeft het standpunt van ambulant psychiatrisch verpleegkundige Windhouwer dat behandeling van appellante in de thuissituatie gewenst is en dat een contra-indicatie bestaat voor een klinische opname, geen betrekking op de te beoordelen periode, maar op een periode daarna. Gelet op het oordeel van Loen zoals weergegeven in 4.5 kan voorts niet worden aangenomen dat ook in de thans te beoordelen periode een contra-indicatie bestond voor een opname van appellante.
4.7.
Uit wat hiervoor in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) D. van Wijk

JS