ECLI:NL:CRVB:2014:3321
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 1 september 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 10 juni 2013 een eerdere beslissing had genomen. De intrekking van de bijstand is gebaseerd op het feit dat appellante niet heeft gemeld dat zij niet langer op het uitkeringsadres woonde, wat een schending van de inlichtingenverplichting inhoudt. Dit leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante sinds 1 januari 2011 niet meer op het uitkeringsadres verbleef, wat werd ondersteund door een onderzoek van de Sociale Recherche Twente. Dit onderzoek omvatte dossieronderzoek, waarnemingen, getuigenverklaringen en een huisbezoek. De bevindingen toonden aan dat het waterverbruik op het uitkeringsadres extreem laag was, wat het vermoeden versterkte dat appellante niet op dat adres woonde. Ondanks haar verweer dat zij door psychische klachten minder vaak thuis was, kon zij niet aantonen dat haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres was.
De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand op goede gronden is gebeurd, omdat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. De verklaringen van buurtbewoners die bevestigden dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde, werden als betrouwbaar beschouwd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2014.