ECLI:NL:CRVB:2014:3311

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2014
Publicatiedatum
10 oktober 2014
Zaaknummer
13-6170 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderdomspensioen AOW en niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de wijziging van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellanten, een echtpaar, ontvingen een AOW-pensioen naar de norm van een gehuwde. Na opname van de appellant in een AWBZ-instelling, heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) hen geïnformeerd over de mogelijkheid om hun pensioen om te zetten naar de norm van een ongehuwde. Dit leidde tot een aanpassing van hun pensioen per september 2011. Appellanten maakten bezwaar tegen deze wijziging, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep tegen deze beslissing ongegrond, wat appellanten in hoger beroep aanvechten.

Appellanten stellen dat zij niet tijdig bezwaar konden maken omdat de financiële gevolgen van de wijziging pas later zichtbaar werden. Ze voerden aan dat zij misleid waren door onjuiste informatie van het CAK en dat een medewerker van de Svb hen had toegezegd dat in schrijnende gevallen de wijziging van het pensioen kon worden teruggedraaid. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb appellanten voldoende heeft geïnformeerd over de gevolgen van de wijziging en dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep niet kan slagen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/6170 AOW, 13/6417 AOW
Datum uitspraak 10 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
8 oktober 2013, 13/349 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] en [appellant] te [woonplaats] (tezamen: appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben een nader stuk ingediend.
De zaken zijn gevroegd behandeld ter zitting van 29 augustus 2014. Namens appellanten zijn verschenen hun dochter [naam dochter] en hun kleindochter [naam kleindochter]. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellanten ontvingen een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm van een gehuwde. Sinds juni 2011 verblijft appellant in een
AWBZ-instelling. In verband hiermee heeft de Svb appellanten bij brief van 18 september 2012 geïnformeerd over de mogelijkheid om hun pensioen om te zetten in een pensioen naar de norm van een ongehuwde. In een bijlage bij die brief is gewezen op de mogelijk nadelige gevolgen van deze wijziging. Daarbij is ook vermeld dat de keuze voor een ongehuwdenpensioen niet kan worden teruggedraaid zolang de opname in de
AWBZ-instelling duurt. In een brief van 2 oktober 2012 heeft de Svb appellanten nogmaals hierop gewezen.
1.2. Bij besluiten van 12 oktober 2012 heeft de Svb met ingang van september 2011 op verzoek van appellanten hun AOW-pensioen aangepast naar de norm van een ongehuwde.
1.3. Bij brief van 3 januari 2013 is bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 12 oktober 2012. Appellanten willen terugkomen van hun verzoek om het pensioen te wijzigen. Ten aanzien van de overschrijding van de bezwaartermijn is aangevoerd dat eerst eind november 2012 de financiële gevolgen van de wijziging voor appellanten zichtbaar werd, aangezien zij
€ 15.676,57 aan het CAK moesten terugbetalen. Appellanten zijn afgegaan op informatie van een goede vriend aangezien appellant door zijn ziekte de financiën niet meer kon regelen en hun dochter daartoe door ziekte evenmin in staat was. Zij hebben niet kunnen voorzien dat de eigen bijdrage met bijna € 1.000,- werd verhoogd en appellanten zijn hierover onvoldoende voorgelicht door het CAK.
1.4. Bij het bestreden besluit van 28 maart 2013 is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft met name van belang geacht dat de Svb appellanten bij brieven van 18 september 2012 en 2 oktober 2012 heeft gewaarschuwd voor de mogelijk negatieve gevolgen die zouden kunnen optreden bij de keuze om het gehuwdenpensioen in een ongehuwdenpensioen te laten omzetten. De omstandigheid dat appellanten bij hun keuze zijn afgegaan op een achteraf onjuist gebleken advies van een derde komt voor hun rekening en risico. Ook op de gestelde toezegging van het CAK hadden appellanten in de door hun aangegeven omstandigheden niet kunnen afgaan.
3.
In hoger beroep hebben appellanten benadrukt dat het CAK hen heeft misleid door onjuiste informatie te geven over de verhoging van de eigen bijdrage. Verder is aangevoerd dat een medewerker van de Svb heeft toegezegd dat in schrijnende gevallen de alleenstaanden-AOW kan worden teruggedraaid en herzien naar het gehuwdenpensioen en dat appellanten menen een dergelijke schrijnend geval te zijn. Appellanten vinden dat de schuld bij hen wordt gelegd in plaats van bij het CAK en vinden de conclusies van de rechtbank strijdig met hun rechtsgevoel. In de aanvulling op het hoger beroepschrift zijn tot slot de gevolgen van de ziekte van appellant uiteengezet.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Tussen partijen is slechts in geschil de vraag of overschrijding van de bezwaartermijn ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verschoonbaar is.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden volledig onderschreven. Het volgende wordt daaraan toegevoegd.
4.4.
Appellanten zijn vooraf door de Svb uitgebreid geïnformeerd over de mogelijke nadelige gevolgen die een omzetting van een gehuwdenpensioen naar een ongehuwdenpensioen met zich kan brengen. De Svb is onder meer verantwoordelijk voor kwesties omtrent het recht op ouderdomspensioen en niet voor kwesties omtrent de eigen bijdrage in het kader van de AWBZ. Een mogelijk onjuiste voorlichting op dat vlak door het CAK kan dan ook niet aan de Svb worden toegerekend. Ook hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd levert geen omstandigheden op die ertoe leiden de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
4.5.
Tot slot hebben appellanten zich beroepen op het vertrouwensbeginsel. Daargelaten of deze grond van belang kan zijn voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar, kan dit beroep kan niet slagen aangezien van de kant van de Svb niet is gebleken van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging, die bij appellanten de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat in een schrijnend geval het AOW-pensioen zou worden teruggedraaid. In dit verband heeft de Svb ter zitting van de Raad nog toegelicht dat een eenmaal omgezet AOW-pensioen niet wordt veranderd, omdat de feitelijke situatie dan niet langer overeenstemt met het toegekende AOW-pensioen.
4.6.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M. Crum

JS