ECLI:NL:CRVB:2014:3311
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ouderdomspensioen AOW en niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens termijnoverschrijding
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de wijziging van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellanten, een echtpaar, ontvingen een AOW-pensioen naar de norm van een gehuwde. Na opname van de appellant in een AWBZ-instelling, heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) hen geïnformeerd over de mogelijkheid om hun pensioen om te zetten naar de norm van een ongehuwde. Dit leidde tot een aanpassing van hun pensioen per september 2011. Appellanten maakten bezwaar tegen deze wijziging, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep tegen deze beslissing ongegrond, wat appellanten in hoger beroep aanvechten.
Appellanten stellen dat zij niet tijdig bezwaar konden maken omdat de financiële gevolgen van de wijziging pas later zichtbaar werden. Ze voerden aan dat zij misleid waren door onjuiste informatie van het CAK en dat een medewerker van de Svb hen had toegezegd dat in schrijnende gevallen de wijziging van het pensioen kon worden teruggedraaid. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb appellanten voldoende heeft geïnformeerd over de gevolgen van de wijziging en dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep niet kan slagen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.