ECLI:NL:CRVB:2014:3310
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na psychische en lichamelijke klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellante, die als veilingmedewerkster heeft gewerkt. Appellante is op 21 augustus 2009 uitgevallen door psychische klachten en lichamelijke klachten aan knie, schouder en elleboog. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 16 mei 2011 heeft een verzekeringsarts haar onderzocht en vastgesteld dat zij lijdt aan een stemmingsstoornis en spanningsklachten, wat heeft geleid tot beperkingen in haar functioneren. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante niet geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor andere functies, met een arbeidsongeschiktheid van 23,44%.
Het Uwv heeft op 11 juli 2011 besloten dat appellante per 19 augustus 2011 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid onder de 35% ligt. In de bezwaarfase heeft een bezwaarverzekeringsarts de situatie opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de beperkingen van appellante correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de rapporten van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts als zorgvuldig en concludent beoordeeld. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische feiten zijn gepresenteerd die de eerdere conclusies zouden kunnen veranderen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met de opmerking dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de rapporten van het Instituut Psychosofia, maar dat dit niet leidde tot een andere uitkomst. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.