ECLI:NL:CRVB:2014:330

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 februari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
12-5810 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen beroepschrift in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaarschrift dat door B.A. [B.] was ingediend, waarbij appellant als gemachtigde optrad. De rechtbank had het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Appellant, vertegenwoordigd door mr. A.R. Kellermann, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wat leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank onterecht heeft gehandeld door de termijnoverschrijding niet verschoonbaar te achten. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank correct heeft gehandeld en dat appellant niet in zijn processuele belangen is geschaad. De late indiening van het bezwaarschrift door B. werd niet als een schending van de procesorde gezien, aangezien appellant zelf ook betrokken was bij de indiening.

De Raad heeft verder geconcludeerd dat het bestreden besluit op de juiste wijze is bekendgemaakt en dat de beroepstermijn correct is aangevangen. De argumenten van appellant om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, werden niet overtuigend bevonden. De Centrale Raad van Beroep heeft daarom de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5810 WWB
Datum uitspraak: 4 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 september 2012, 12/1509 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.R. Kellermann, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend, waarop mr. Kellermann bij brief van
22 november 2013 heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2013. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.M. Boegborn.

OVERWEGINGEN

1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Bij brief van 1 augustus 2011 heeft B.A.[B.] ([B.]) bezwaar gemaakt tegen “de gang van zaken”. Dit bezwaarschrift is door[B.] en appellant ondertekend. Bij besluit van
2 september 2011(bestreden besluit), gericht aan[B.] en verzonden naar diens adres, heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet voldeed aan de daaraan in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde eisen. De rechtbank heeft op 26 maart 2012 een beroepschrift ontvangen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De stelling van appellant dat de rechtbank heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb, treft geen doel. Op grond van artikel 8:58, eerste lid, van de Awb kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Dit voorschrift beoogt, als voortvloeiend uit de eisen van een goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor, onder meer de wederpartij te beschermen tegen ontijdig aan het dossier toegevoegde stukken waarop die partij niet is voorbereid en waarop niet adequaat kan worden gereageerd. Op 6 september 2012 heeft het college een kopie van het bezwaarschrift per faxbericht aan de rechtbank toegezonden. De rechtbank heeft dit bezwaarschrift ter zitting op 12 september 2012 aan de orde gesteld. Uit het proces-verbaal van deze zitting blijkt niet dat mr. Kellermann hiertegen bezwaar heeft gemaakt of om schorsing van het onderzoek heeft verzocht. Integendeel, hij heeft zich ter zitting inhoudelijk uitgelaten over het bezwaarschrift. Onder deze omstandigheden is appellant door de late inzending van het bezwaarschrift niet in zijn processuele belangen geschaad.
4.2.
De stelling van appellant dat[B.] niet zijn gemachtigde was treft evenmin doel.[B.] heeft in het bezwaarschrift namens appellant bezwaar gemaakt en het bezwaarschrift is mede ondertekend door appellant. Het college kon derhalve ervan uitgaan dat[B.] met instemming van appellant als gemachtigde optrad en hoefde, zo volgt uit het tweede lid van artikel 2:1 van de Awb, geen schriftelijke machtiging te verlangen.
4.3.
De beroepsgrond van appellant dat het college de verzending van het - niet aangetekend verzonden - bestreden besluit niet aannemelijk heeft gemaakt, slaagt niet. Uit een
e-mailbericht van 9 april 2012 van[B.] aan mr. Kellermann komt immers naar voren dat[B.] niet precies weet wanneer hij het bestreden besluit heeft ontvangen, omdat hij in die periode voor zijn werk in het buitenland was. Hij heeft in dit e-mailbericht ook opgemerkt dat hij het bestreden besluit eind oktober, begin november 2011 aan appellant heeft gegeven. Daarmee staat vast dat hij het bestreden besluit heeft ontvangen, zodat het college verzending niet meer aannemelijk hoeft te maken.
4.4.
Nu het bestreden besluit door verzending aan[B.] op 2 september 2011 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, is de beroepstermijn, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, de dag daarna aangevangen.
4.5.
Ten aanzien van het na afloop van die termijn op 26 maart 2012 ontvangen beroepschrift blijft, gelet op artikel 6:11 van de Awb, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.6.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) P.J.M. Crombach

HD