ECLI:NL:CRVB:2014:327
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante ontving sinds 1 oktober 1985 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) in aanvulling op een weduwepensioen. Het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage heeft vastgesteld dat appellante in de periode van januari 2010 tot en met augustus 2011 regelmatig stortingen op haar bankrekening heeft ontvangen van haar zwager, zonder deze te melden. In totaal ging het om een bedrag van € 5.033,88. Het college heeft daarop besloten de bijstand van appellante te herzien en het teveel ontvangen bedrag terug te vorderen.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de stortingen terecht als inkomsten zijn aangemerkt. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de stortingen leningen waren en dat zij deze grotendeels heeft terugbetaald. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van geldleningen met een reële terugbetalingsverplichting. De verklaringen van appellante en haar zwager waren inconsistent en niet verifieerbaar.
De Raad concludeert dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door de stortingen niet te melden, wat een rechtsgrond vormt voor de herziening van de bijstand. De Raad bevestigt de beslissing van het college om de bijstand te herzien en het teveel betaalde bedrag terug te vorderen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.