ECLI:NL:CRVB:2014:3261

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
11-4271 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet en verplichting tot betaling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van de Gemeinsame Einrichtung KVG in Zwitserland om betrokkene met terugwerkende kracht in te schrijven, wat gevolgen had voor de declaratie van medische kosten. Betrokkene, die in Zwitserland woonde en eerder een uitkering ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, had zich ingeschreven als verdragsgerechtigde onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). De Raad oordeelde dat de weigering van KVG om betrokkene in te schrijven niet afdoet aan de verplichting om de buitenlandbijdrage te betalen. De rechtbank had eerder het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard, maar de Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de verplichting tot betaling van de buitenlandbijdrage ook zonder inschrijving met het E121-formulier van toepassing was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/4271 ZVW
Datum uitspraak: 10 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 juni 2011, 10/5639 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
erve van [appellante], laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats] (Zwitserland) (appellante)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) zijn de bevoegdheden van Cvz per
1 april 2014 overgegaan naar Zorginstituut. In deze uitspraak wordt onder Zorginstituut mede verstaan Cvz
.
[betrokkene] (betrokkene) heeft hoger beroep ingesteld.
Zorginstituut heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene is op[sterfdag] 2012 overleden. Appellante heeft laten weten de procedure te willen voortzetten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2013. Appellante is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.A. Rood.
De Raad heeft het onderzoek heropend en Zorginstituut in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene, geboren op [geboortedag] 1944, woonde in Zwitserland en ontving tot 1 juli 2009 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
1.2.
Ingevolge de met ingang van 1 januari 2006 in werking getreden Zorgverzekeringswet (Zvw) is betrokkene door Zorginstituut als verdragsgerechtigde aangemerkt en had hij op grond van Verordening nr. 1408/71 (Vo. 1408/71) recht op zorg in zijn woonland (Zwitserland), ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is op grond van artikel 69 van de Zvw een bijdrage verschuldigd (de buitenlandbijdrage). Betrokkene heeft zich met een
E121-formulier ingeschreven bij het bevoegde orgaan van zijn woonplaats. Door dit orgaan, Gemeinsame Einrichtung KVG te Solothurn (Zwitserland) (KVG) is op 15 mei 2007 bevestigd dat betrokkene met ingang van 1 april 2007 in Zwitserland is ingeschreven voor medische zorg en dat de kosten van die zorg ten laste van Nederland komen.
1.3.
Bij besluit van 8 maart 2010 heeft Zorginstituut de definitieve jaarafrekening over 2006 toegezonden, waarbij de buitenlandbijdrage over 2006 is vastgesteld op € 1.938,75.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 9 november 2010 (bestreden besluit) heeft Zorginstituut het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat Zorginstituut in strijd met artikel 69, vijfde lid, van de Zvw, een hoorzitting achterwege heeft gelaten. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Zorginstituut de in artikel 6.3.3, derde lid, van de Regeling zorgverzekering (Regeling) genoemde termijn van zes maanden heeft overschreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze termijn van zes maanden geen verval- of verjaringstermijn is en dat Zorginstituut betrokkene voor de trage besluitvorming in voldoende mate heeft gecompenseerd door renteheffing achterwege te laten. Ten slotte heeft de rechtbank - onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 5 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7467 - geoordeeld dat zij zich niet kan uitlaten over de vordering tot schadevergoeding die verband houdt met (beweerdelijk) onrechtmatig feitelijk handelen van Zorginstituut, te weten de late verzending van het E121-formulier. Daartoe is de burgerlijke rechter bevoegd.
3.
Betrokkene heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Betrokkene heeft aangevoerd dat hij de in de periode 1 januari 2006 tot 1 april 2007 gemaakte medische kosten en de door hem betaalde premies van de particuliere ziektekostenverzekering niet heeft kunnen verhalen op KVG en/of Zorginstituut, omdat KVG ten onrechte heeft geweigerd om hem met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 in te schrijven. Betrokkene heeft zich bovendien op het standpunt gesteld dat hij over 2006 geen buitenlandbijdrage verschuldigd is.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad merkt allereerst op dat tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, aan de ene kant, en de Zwitserse Bondsstaat (Zwitserland), aan de andere kant, op 1 juni 2002 een overeenkomst in werking is getreden over het vrije verkeer van personen (de OVVP,
Trb. 2000, 16). Ingevolge die OVVP is Vo. 1408/71 sedert die datum ook van toepassing op Zwitserland.
4.2.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. Daaraan voegt de Raad toe dat de weigering van KVG om betrokkene met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 in te schrijven, als gevolg waarvan de door betrokkene gemaakte medische kosten niet bij KVG gedeclareerd kunnen worden, niet afdoet aan de verplichting van betrokkene om de buitenlandbijdrage over 2006 te betalen. Ook zonder inschrijving met het formulier E 121 is artikel 28 van de Vo. 1408/71 van toepassing en was betrokkene verplicht een buitenlandbijdrage te betalen.
4.3.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) H.J. Dekker

HD