ECLI:NL:CRVB:2014:3242

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
6 oktober 2014
Zaaknummer
14-2925 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand op basis van ontvangen giften als inkomsten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.Th.A.M. Mes, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Hoorn, die de bijstand van de appellant over de periode van 2009 tot en met 2011 had herzien en een bedrag van € 9.750,- had teruggevorderd. Het college stelde dat de ontvangen giften als inkomsten moesten worden aangemerkt en dat deze giften, gezien hun omvang en regelmaat, als een structurele bijdrage voor het levensonderhoud moesten worden beschouwd.

De Raad heeft vastgesteld dat het college bij besluit van 23 november 2012, gehandhaafd bij besluit van 19 februari 2013, de bijstand van appellant heeft herzien. Het college heeft de giften als niet verantwoord aangemerkt in het kader van de bijstandsverlening. De appellant voerde in hoger beroep aan dat de hoogte van de giften verantwoord was, omdat deze onder de bijstandsnorm per maand lagen.

De Raad heeft in zijn overwegingen de relevante artikelen van de Wet werk en bijstand (WWB) besproken, waarbij werd vastgesteld dat giften tot de middelen worden gerekend, tenzij deze uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. De Raad concludeerde dat het college terecht het gehele bedrag van de ontvangen giften als middelen heeft aangemerkt, en dat de terugvordering van de bijstand niet gematigd kon worden.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter Y.J. Klik, in aanwezigheid van griffier C.E.M. van Paddenburgh.

Uitspraak

14/2925 WWB
Datum uitspraak: 23 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
2 mei 2014, 13/518 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hoorn (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.Th.A.M. Mes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2014. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken 13/318 WWB, 13/319 WWB en 13/334 WWB. Voor appellant is verschenen mr. Mes. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.R. Ooievaar. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden en verwijst daarover tevens naar de uitspraken in de zaken 13/318 WWB, 13/319 WWB en 13/334 WWB die heden zijn gedaan.
1.1.
Naar aanleiding van de verklaring van appellant op 17 november 2011 dat hij geen schulden meer heeft en dat hij de vanaf 2009 geleende bedragen niet hoeft terug te betalen, heeft het college bij besluit van 23 november 2012, zoals gehandhaafd bij het besluit van
19 februari 2013 (lees: 12 februari 2013), de bijstand van appellant over de periode van 2009 tot en met 2011 herzien en een bedrag van € 9.750,- van appellant teruggevorderd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de giften als inkomsten worden gezien, die op de bijstand in mindering moeten worden gebracht, omdat deze giften, gelet op de omvang en de regelmaat worden gezien als een structurele bijdrage voor het levensonderhoud. Het college acht de giften uit het oogpunt van bijstandsverlening niet verantwoord en vordert daarom de bijstand ter hoogte van de giften terug.
1.2.
Bij besluit van 6 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 23 november 2012 opnieuw ongegrond verklaard onder aanpassing van de periode waarover de bijstand wordt herzien.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het college het beroep tegen het besluit van 19 februari 2013 (lees: 12 februari 2013) niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de hoogte van een gift verantwoord is als deze per jaar beneden de voor hem geldende bijstandsnorm per maand is. Nu er wordt herzien over drie jaren ligt het in de rede om de vordering te verlagen met drie maandnormen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege. Artikel 31, eerste lid, van de WWB bepaalt dat tot de middelen worden gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover een betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de WWB worden giften niet tot de middelen gerekend voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn.
4.2.
In geschil is de vraag of het college terecht het gehele bedrag dat appellant heeft ontvangen heeft aangemerkt als giften die uit een oogpunt van bijstandsverlening niet verantwoord zijn. Ter zitting heeft het college desgevraagd meegedeeld dat het college geen beleid heeft ontwikkeld hieromtrent en dat het college in individuele gevallen bekijkt wanneer en tot welk bedrag een gift niet als middel in de zin van artikel 31, eerste lid, van de WWB in aanmerking wordt genomen.
4.3.
Uit de stukken blijkt appellant in de periode van 2009 tot en met 2011 een bedrag van
€ 9.750,- heeft ontvangen. Gelet op de omvang en de regelmaat van die giften kon het college, mede in aanmerking genomen de hoogte van de bijstandsnorm enerzijds en de hoogte van de ontvangen bedragen anderzijds, tot het oordeel komen dat de giften uit een oogpunt van bijstandsverlening niet verantwoord zijn. Het betreft hier, zo heeft appellant zelf ook verklaard, structurele bijdragen ter voorziening in de kosten van levensonderhoud. Daarom behoren die bedragen bij de vaststelling van het recht op bijstand als middelen in aanmerking te worden genomen. Voor de door appellant bepleite matiging van de terugvordering is dan ook geen grond.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2014.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD