ECLI:NL:CRVB:2014:3231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2014
Publicatiedatum
3 oktober 2014
Zaaknummer
12-6215 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante, die sinds 29 juni 2005 arbeidsongeschikt is door knieklachten en later ook psychische klachten. Appellante ontving vanaf 22 oktober 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering, maar het Uwv heeft op 13 februari 2009 besloten dat deze uitkering per 22 april 2009 zou eindigen, waarna appellante recht kreeg op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Op verzoek van haar ex-werkgever heeft het Uwv op 26 oktober 2011 de loonaanvullingsuitkering beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsartsen hadden dossieronderzoek en eigen onderzoek verricht, en de rechtbank vond geen aanknopingspunten om het medisch oordeel van het Uwv te betwisten. De Raad voegde hieraan toe dat er geen bewijs was dat de medische beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid waren onderschat. De bezwaarverzekeringsarts had in een rapport van 10 april 2012 gemotiveerd waarom er geen duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden ontbraken.

De Raad bevestigde ook het oordeel van de rechtbank dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante, ondanks haar stelling dat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. De Raad wees erop dat de eisen aan de Nederlandse taal in de geselecteerde functies algemeen gebruikelijk zijn en dat appellante, gezien haar opleidingen, in staat geacht werd deze functies te vervullen. Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

12/6215 WIA
Datum uitspraak: 3 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
10 oktober 2012, 12/4251 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J.W. de Water, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2014. Voor appellante is verschenen mr. De Water. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft laatstelijk gewerkt als medewerker operations. Op 29 juni 2005 is zij uitgevallen vanwege knieklachten. Zij heeft nadien ook psychische klachten gekregen. Aan appellante is met ingang van 22 oktober 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Bij besluit van 13 februari 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante met ingang van 22 april 2009 eindigt en dat zij met ingang van die datum recht heeft op een
WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2. Op 26 augustus 2011 heeft de ex-werkgever van appellante verzocht om een herbeoordeling.
1.3. Bij besluit van 26 oktober 2011 heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante met ingang van 22 december 2011 beëindigd. Het Uwv heeft op grond van medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4. Bij besluit van 20 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 oktober 2011 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht. Zij heeft daartoe samengevat overwogen dat de verzekeringsartsen dossieronderzoek en eigen onderzoek hebben verricht. Het afzien van het inwinnen van medische informatie bij behandelaars brengt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer mee dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is. Zij heeft daartoe overwogen dat het tot de specifieke deskundigheid van verzekeringsartsen behoort om de beperkingen van appellante ten aanzien van het verrichten van arbeid vast te stellen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om het medisch oordeel door het Uwv onjuist te achten. Zij heeft overwogen dat de verzekeringsarts bij zijn onderzoek heeft vastgesteld dat appellante licht beperkt is ten aanzien van de psychische belastbaarheid, waarbij het hem is opgevallen dat zij pas na de oproep voor het spreekuur van de verzekeringsarts bij de GGZ hulp heeft gezocht voor deze klachten. De verzekeringsarts heeft bij het onderzoek geen bewegingsbeperkingen ten aanzien van de nek en de armen vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft de verzekeringsarts gevolgd in zijn standpunt. De stelling van appellante dat haar medische situatie niet is gewijzigd en dat zij door het Uwv voorheen wel volledig arbeidsongeschikt werd geacht, maakt dit niet anders. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het Uwv ter zitting heeft toegelicht dat zij destijds het verloop van een net ingezette behandeling, bestaande uit medicatie en therapie, heeft willen afwachten en dat appellante zich, blijkens het huisartsenjournaal, in de periode tussen februari 2008 en september 2011 ook niet tot de huisarts heeft gewend voor haar klachten.
2.3. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar stelling dat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om (een voldoende aantal van) de geselecteerde functies te kunnen vervullen. Zij heeft in dat kader verwezen naar artikel 9, aanhef en sub a, van het Schattingsbesluit, waarin is vastgelegd dat de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal behoort tot de bekwaamheden die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven. De rechtbank is niet gebleken dat appellante deze bekwaamheid als gevolg van ziekte of gebrek niet kan verwerven. Zij heeft meegewogen dat het merendeel van de functies eenvoudige en routinematige arbeid betreft volgens een vast patroon met mondelinge opdrachten en eenvoudige schriftelijke instructies.
3.
Appellante heeft in hoger beroep de gronden van het beroep in essentie herhaald.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op goede gronden en op basis van de juiste motivering heeft de rechtbank geconcludeerd dat zorgvuldig medisch onderzoek is verricht door de verzekeringsartsen en dat op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. De Raad voegt daar het volgende aan toe. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij rapport van 10 april 2012 inzichtelijk gemotiveerd waarom in de voorhanden gegevens geen aanknopingspunten zijn gelegen om ervan uit te gaan dat bij appellante ten tijde in geding sprake was van een situatie waarin duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden ontbraken. Er was geen sprake van bedlegerigheid noch van
ADL-afhankelijkheid of een opname. Verder was er geen sprake van een volledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op basis van een ernstige psychische stoornis. Door appellante zijn in hoger beroep verder geen medische gegevens overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van het medische standpunt van het Uwv. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet een deskundige te benoemen voor een onderzoek.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante en ook gelet op de daarin gestelde eisen aan de Nederlandse taal aan haar zijn op te dragen. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt in hoger beroep dat de geselecteerde functies niet passend zijn vanwege de omstandigheid dat zij haar schoolopleiding niet in Nederland heeft gevolgd, waardoor zij niet voldoet aan de minimumopleiding. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift terecht overwogen dat in het buitenland gevolgde opleidingen meetellen bij de bepaling van het opleidingsniveau. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 20 mei 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863). Gelet op de door appellante gevolgde opleidingen in Frankrijk, een opleiding vergelijkbaar met HAVO en een afgeronde administratieve opleiding aan de Hogeschool in [plaatsnaam], heeft het Uwv het opleidingsniveau van appellante terecht vastgesteld op niveau vijf. Appellante moet derhalve in staat worden geacht de geselecteerde functies, die opleidingsniveau één, twee of drie hebben en waarbij het gaat om eenvoudige werkzaamheden met eenduidige en veelal routinematige taken, te vervullen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) D.E.P.M. Bary

IJ