Uitspraak
OVERWEGINGEN
inhoud beroepschrift en/of bijlagen
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan betrokkene, die vanwege arm-, schouder- en knieklachten uit haar werk was uitgevallen. De Raad oordeelde dat de rechtbank te veel gewicht had toegekend aan een optometrisch verslag, terwijl de bezwaarverzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat de bevindingen van de optometrist geen aanleiding gaven voor andere of meer beperkingen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren vastgelegd. De Raad concludeerde dat betrokkene, ondanks haar klachten, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, wat resulteerde in een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.
De zaak begon met een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op 4 oktober 2010, waarin werd vastgesteld dat betrokkene geen recht had op een WIA-uitkering. Dit besluit werd in een later stadium door de rechtbank vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep kwam tot de conclusie dat de eerdere beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts correct was. De Raad oordeelde dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de medische rapporten die de geschiktheid van betrokkene voor de geselecteerde functies onderbouwden.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De Raad benadrukte dat de bezwaarverzekeringsarts afdoende had gemotiveerd dat de medische beperkingen van betrokkene niet waren onderschat en dat zij met haar opleiding en ervaring de geselecteerde functies kon uitoefenen. De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van griffier G.J. van Gendt, en werd openbaar uitgesproken op 1 oktober 2014.