ECLI:NL:CRVB:2014:3216

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
12-5904 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan betrokkene, die vanwege arm-, schouder- en knieklachten uit haar werk was uitgevallen. De Raad oordeelde dat de rechtbank te veel gewicht had toegekend aan een optometrisch verslag, terwijl de bezwaarverzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat de bevindingen van de optometrist geen aanleiding gaven voor andere of meer beperkingen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren vastgelegd. De Raad concludeerde dat betrokkene, ondanks haar klachten, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, wat resulteerde in een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.

De zaak begon met een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op 4 oktober 2010, waarin werd vastgesteld dat betrokkene geen recht had op een WIA-uitkering. Dit besluit werd in een later stadium door de rechtbank vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep kwam tot de conclusie dat de eerdere beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts correct was. De Raad oordeelde dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de medische rapporten die de geschiktheid van betrokkene voor de geselecteerde functies onderbouwden.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De Raad benadrukte dat de bezwaarverzekeringsarts afdoende had gemotiveerd dat de medische beperkingen van betrokkene niet waren onderschat en dat zij met haar opleiding en ervaring de geselecteerde functies kon uitoefenen. De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van griffier G.J. van Gendt, en werd openbaar uitgesproken op 1 oktober 2014.

Uitspraak

12/5904 WIA
Datum uitspraak: 1 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
28 september 2012, 11/1033 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een rapport van de bezwaarverzekeringsarts ingezonden.
Namens betrokkene heeft C. Brouwer-Morren, werkzaam bij ARAG SE Nederland, op het hoger beroep gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2014. Namens appellant is W.H.M. Visser verschenen. Betrokkene is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene is vanwege arm-, schouder- en knieklachten op 11 augustus 2008 uit haar werk uitgevallen. Daarna heeft ze enkele verkeersongevallen gehad.
1.2. Bij besluit van 4 oktober 2010 heeft appellant vastgesteld dat betrokkene met ingang van 9 augustus 2010 geen recht heeft op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 10 februari 2011 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 4 oktober 2010 ongegrond verklaard. Daaraan liggen rapporten ten grondslag van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige, die hebben geconcludeerd dat betrokkene met haar beperkingen geschikt is voor de functies telefonist (SBC-code 315120), loketbediende (SBC-code 316011) en assistent consultatiebureau (SBC-code 372091), waardoor haar verlies aan verdienvermogen beneden de 35% blijft.
2.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen binnen zes weken na het onherroepelijk worden van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft overwogen dat in haar tussenuitspraak van 27 februari 2012 is geconcludeerd dat appellant aan het optometrisch verslag van 9 december 2011, in samenhang bezien met de omstandigheden dat betrokkene in 2008 en 2009 drie keer een ongeluk heeft gehad met klachten van verlaagde concentratie, vergeetachtigheid en moeheid als gevolg, meer gewicht had moeten toekennen en dat appellant het geconstateerde gebrek niet heeft hersteld.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank bij haar interpretatie van het optometrisch verslag ten onrechte voorbij is gegaan aan het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 9 januari 2012, waarin deze heeft opgemerkt dat het optometrisch verslag dateert van 16 maanden na de datum in geding, dat in het verslag is vermeld dat eerder onderzoek bij de oogarts en neuroloog geen bijzonderheden heeft opgeleverd, en dat betrokkene volgens de optometrist een goede visus heeft maar het haar wel meer energie kost om te lezen, beeldschermwerk te doen en auto te rijden. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat het niet nodig is om (nog) meer beperkingen op te nemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 februari 2011. Met verwijzing naar de arbeidskundige rapporten van 29 september 2010, 26 oktober 2010, 9 februari 2011 en 11 januari 2012 heeft appellant verzocht de uitspraak van de rechtbank te vernietigen en het inleidend beroep ongegrond te verklaren.
3.2.
Betrokkene heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.De Raad kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat appellant te weinig gewicht heeft toegekend aan het optometrisch verslag van 9 december 2011, bezien in samenhang met de door betrokkene doorgemaakte ongevallen. In het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 9 januari 2012 is vermeld:
“3.
inhoud beroepschrift en/of bijlagen
Er is een optometrisch verslag verzekeringsarts, 09-12-2011 overlegd. Hierin wordt beschreven dat belanghebbende een goede gezichtsscherpte heeft, maar wel kost het haar inspanning een beeld op verschillende afstanden vast te houden en los te laten.
4.
Beschouwing
De nu overlegde medische informatie geeft geen aanleiding tot een ander oordeel te komen ten aanzien van de beperkingen op datum in geding d.d. 09-08-2010 dan eerder beschreven in de Functionele Mogelijkheden Lijst d.d. 02-02-2011.
Ten eerste is de informatie van geruime tijd na datum in geding.
Daarnaast geeft de informatie aan dat belanghebbende goed kan zien, maar dat het haar meer energie kost om bijvoorbeeld te lezen, beeldschermwerk te doen en auto te rijden. Dit geeft echter geen aanleiding nog meer beperkingen aan te geven dan al is gedaan. Er is immers al uitgegaan van een wat verhoogde vermoeidbaarheid waarbij belanghebbende beperkt geacht wordt ten aanzien van de psychische en fysieke belastbaarheid en niet meer dan 40 uur kan werken. Dit acht ik bij de beschreven problematiek afdoende, er is ook geen aanleiding een specifieke beperking bij de visus aan te geven.”
Daarmee heeft de bezwaarverzekeringsarts afdoende inzichtelijk gemotiveerd dat de bevindingen van de optometrist geen aanleiding geven voor andere of meer beperkingen op de datum in geding dan in de FML van 2 februari 2011 zijn vastgelegd.
4.2.
Ook in de overige gegevens worden geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat appellant de medische beperkingen van betrokkene heeft onderschat. In met name het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 2 februari 2011 is uitvoerig gemotiveerd welke beperkingen voor betrokkene van toepassing zijn, waarbij de verschillende gegevens van de revalidatiearts en orthopedisch chirurg, evenals een op verzoek van appellant verricht neuropsychologisch onderzoek van 12 augustus 2010, zijn betrokken.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 2 februari 2011 moet betrokkene in staat worden geacht de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies te verrichten. In het bij de rechtbank ingediende aanvullend verweerschrift van 10 oktober 2011 en het aanvullend arbeidskundig rapport van 11 januari 2012 heeft appellant de passendheid van de functies in reactie op hetgeen betrokkene in beroep had aangevoerd, nader toegelicht. Die reacties, bezien in samenhang met het arbeidskundig rapport van 9 februari 2011 vormen een afdoende motivering dat betrokkene met haar opleiding, ervaring en beperkingen de geselecteerde functies kan uitoefenen, resulterend in een verlies aan verdienvermogen van minder dan 35%.
4.4.
Op grond van wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen moet worden geconcludeerd dat appellant met juistheid heeft vastgesteld dat betrokkene per 9 augustus 2010 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
4.5.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak kan niet in stand blijven. Doende wat de rechtbank had moeten doen zal de Raad het beroep alsnog ongegrond verklaren.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van 10 februari 2011 ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) G.J. van Gendt

HD