ECLI:NL:CRVB:2014:3160

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2014
Publicatiedatum
26 september 2014
Zaaknummer
12-4098 Wia
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die zich op 24 december 2008 ziek meldde met psychische klachten. De appellant, die als medewerker groenteteelt werkte, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde na onderzoek op 15 februari 2011 dat appellant geen beperkingen had en dat hij geschikt was voor zijn maatgevende arbeid. Het Uwv besloot op 8 maart 2011 dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was.

In bezwaar heeft het Uwv de loonsanctie niet gehandhaafd, maar vastgesteld dat de wachttijd voor appellant op 22 december 2012 was volbracht. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat appellant gering beperkt was in zijn functioneren, maar dat zijn verlies aan verdiencapaciteit met ingang van 22 december 2010 op 1,46% moest worden vastgesteld. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de eerdere beslissing dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering.

De rechtbank Middelburg verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij de medische beoordeling zorgvuldig achtte. Appellant stelde in hoger beroep dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat het Uwv onvoldoende informatie had ingewonnen bij zijn behandelaars. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordeelde dat de voor appellant geselecteerde functies zijn belastbaarheid niet overschreden en dat er geen aanleiding was voor een nieuwe keuring. De uitspraak werd gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en S. Aaliouli als griffier.

Uitspraak

12/4098 WIA
Datum uitspraak: 26 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige Kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van
31 mei 2012, 12/467 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2014. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker groenteteelt voor 20 uur per week. Hij heeft zich op 24 december 2008 ziek gemeld met psychische klachten. Naar aanleiding van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellant op 15 februari 2011 onderzocht en naar aanleiding van dit onderzoek op 18 februari 2011 gerapporteerd dat appellant geen beperkingen heeft. Een arbeidskundige van het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat appellant geschikt is voor zijn maatgevende arbeid. Bij besluit van 3 januari 2011 heeft het Uwv de werkgever van appellant bij wijze van loonsanctie te kennen gegeven dat een eventuele uitkering voor appellant wegens te laat indienen van de WIA-aanvraag niet eerder kan ingaan dan op 8 maart 2011. Bij besluit van 8 maart 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 8 maart 2011 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
1.2. In bezwaar heeft het Uwv de loonsanctie niet gehandhaafd en bepaald dat de voor appellant in het kader van de WIA in aanmerking te nemen wachttijd is volbracht op
22 december 2012. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant heeft een bezwaarverzekeringsarts dossieronderzoek gedaan en informatie ingewonnen bij de behandelende internist en huisarts, van wie hij tevens informatie heeft verkregen van de behandelende psycholoog. Naar aanleiding van deze gegevens heeft de bezwaarverzekeringsarts appellant gering beperkt geacht in het persoonlijk en sociaal functioneren en een energetische beperking vastgesteld in verband met een leverfunctiestoornis. De bezwaarverzekeringsarts heeft de mogelijkheden en beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 augustus 2011. Onderzoek van een bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens uitgewezen dat het verlies aan verdiencapaciteit van appellant met ingang van 22 december 2010 moet worden vastgesteld op 1,46%. Gelet op deze bevindingen heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 29 augustus 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard en het besluit van
8 maart 2011 in zoverre herzien dat voor appellant ingaande 22 december 2010 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft de medische beoordeling van appellant zorgvuldig geacht en daarbij meegewogen dat het Uwv informatie heeft ingewonnen bij de medische behandelaars van appellant. Appellant heeft voorts geen voor de datum in geding relevante medische informatie overgelegd, die aanleiding kan geven tot twijfel over de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank is voorts van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende heeft toegelicht dat de voor appellant op basis van de FML geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. Voor zover appellant zich op het standpunt heeft gesteld dat hij is aangewezen op creatieve functies heeft de rechtbank overwogen dat uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet is gebleken dat appellant medisch gezien op dit soort functies is aangewezen. Verder heeft de rechtbank gewezen op vaste rechtspraak van de Raad, zoals onder meer blijkend uit de uitspraak van
23 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3322, volgens welke bij een theoretische schatting, zoals hier aan de orde, wordt uitgegaan van alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden is staat is te achten. De persoonlijke - al dan niet op geloof gebaseerde - overtuiging van de betrokkene speelt daarbij geen rol, omdat een theoretische schatting niet verplicht tot de daadwerkelijke vervulling van welke van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies ook.
3.
In hoger beroep heeft appellant - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Als het Uwv geen hokje kan vinden om zijn ziekte in te plaatsen moet er een creatieve oplossing worden gevonden. Het Uwv heeft nagelaten informatie in te winnen bij de coach of andere behandelaars van appellant. Appellant wenst een nieuwe keuring door een andere arts of onderzoek door de psychologenpraktijk Triade.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank en de door haar daartoe gegeven overwegingen en maakt deze tot de zijne. Niet gebleken is dat appellant met de voor hem in de FML aangenomen beperkingen tekort is gedaan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het niet aan het Uwv is creatieve oplossingen aan te dragen en dat het Uwv zich heeft mogen beperken tot de beoordeling of appellant ten gevolge van ziekte of gebrek naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen de soortgelijke gezonde persoon met arbeid kan verdienen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de voor appellant geselecteerde functies zijn belastbaarheid niet overschrijden. Voor de door appellant gewenste ‘nieuwe keuring’ ziet de Raad geen aanleiding.
4.2.
Gelet op hetgeen in 4.1 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
4.3.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) S. Aaliouli
JvC