ECLI:NL:CRVB:2014:3160
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.E. Bakker
- S. Aaliouli
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die zich op 24 december 2008 ziek meldde met psychische klachten. De appellant, die als medewerker groenteteelt werkte, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde na onderzoek op 15 februari 2011 dat appellant geen beperkingen had en dat hij geschikt was voor zijn maatgevende arbeid. Het Uwv besloot op 8 maart 2011 dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was.
In bezwaar heeft het Uwv de loonsanctie niet gehandhaafd, maar vastgesteld dat de wachttijd voor appellant op 22 december 2012 was volbracht. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat appellant gering beperkt was in zijn functioneren, maar dat zijn verlies aan verdiencapaciteit met ingang van 22 december 2010 op 1,46% moest worden vastgesteld. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de eerdere beslissing dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering.
De rechtbank Middelburg verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij de medische beoordeling zorgvuldig achtte. Appellant stelde in hoger beroep dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat het Uwv onvoldoende informatie had ingewonnen bij zijn behandelaars. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordeelde dat de voor appellant geselecteerde functies zijn belastbaarheid niet overschreden en dat er geen aanleiding was voor een nieuwe keuring. De uitspraak werd gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en S. Aaliouli als griffier.