ECLI:NL:CRVB:2014:3142
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.F. Claessens
- M. Hillen
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Beperking van bijstandsverlening op basis van woonplaatsvereiste
In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand aan appellant voor de periode van 1 april 2012 tot 1 juni 2012. Appellant ontving tot 1 april 2012 een arbeidsongeschiktheidsuitkering en heeft op 29 maart 2012 een aanvraag voor bijstand ingediend met als gewenste ingangsdatum 1 april 2012. Echter, op 1 juni 2012 was appellant niet meer woonachtig in de betrokken gemeente, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Landerd. Het college stelde de aanvraag buiten behandeling en herstelde dit later, maar trok de bijstand per 1 juni 2012 in omdat appellant niet meer in de gemeente woonde.
De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat het college de bijstand had moeten voortzetten, omdat hij door de handelwijze van het college in financiële problemen was gekomen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op bijstand vanaf het moment dat hij niet meer in de gemeente woonde, conform artikel 40 van de Wet werk en bijstand (WWB).
De Raad wees ook het verzoek van appellant om schadevergoeding af, omdat er geen sprake was van een gegrond beroep. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken op 23 september 2014.