ECLI:NL:CRVB:2014:3113

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2014
Publicatiedatum
23 september 2014
Zaaknummer
12-3711 AW-S
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn en mediation

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 1 juni 2012, waarin de Minister van Veiligheid en Justitie betrokken was. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 februari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:545) het onderzoek heropend om een nadere uitspraak te doen over het verzoek om schadevergoeding wegens mogelijke overschrijding van de redelijke termijn. De Staat der Nederlanden heeft een memorie ingediend en beide partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen.

De Raad overweegt dat er van een overschrijding van de redelijke termijn geen sprake is geweest. De behandeling van de beroepen door de rechtbank heeft in totaal twee jaar en bijna drie maanden geduurd, en de Raad heeft vastgesteld dat de tijd die gemoeid was met mediation, die zes maanden duurde, in aanmerking moet worden genomen. De Raad concludeert dat de totale behandelduur niet is overschreden, en dat het verzoek om schadevergoeding daarom moet worden afgewezen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit A. Beuker-Tilstra als voorzitter, R. Kooper en C.H. Bangma als leden, en is openbaar uitgesproken op 18 september 2014. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/3711 AW-S, 12/3712 AW-S
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie) (Staat)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 1 juni 2012, 10/285 en 10/996, in de gedingen tussen verzoeker en de Minister van Veiligheid en Justitie (minister).
Bij uitspraak van 20 februari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:545) heeft de Raad op dit hoger beroep beslist. Daarbij is bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek om vergoeding van schade met betrekking tot mogelijke overschrijding van de redelijke termijn. De Staat is aangemerkt als partij in die procedure.
De Staat heeft een memorie ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De Raad heeft het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De uitspraak van 20 februari 2014 wordt als hier ingelast beschouwd. In die uitspraak is overwogen dat vanaf de ontvangst door de minister van de bezwaarschriften van verzoeker tot de datum van die uitspraak vier jaar en bijna zes maanden respectievelijk vier jaar en ruim een maand zijn verstreken. De behandeling van de beroepen door de rechtbank heeft twee jaar en bijna drie maanden respectievelijk een jaar en bijna elf maanden geduurd. Hieraan werd het vermoeden ontleend dat de redelijke termijn bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden door de rechtbank.
2.
De Staat heeft naar voren gebracht dat de toegestane behandelduur in beroep moet worden verlengd met de tijd welke gemoeid is geweest met mediation. De Raad kan de Staat hierin volgen. De rechtbank heeft op 5 maart 2010 bepaald dat de eerste zaak voor mediation wordt aangehouden. Verzoeker heeft zich voor mediation aangemeld op 11 maart 2010 en de minister op 8 april 2010. De begindatum van de mediation is daarom te stellen op 8 april 2010. De rechtbank heeft partijen op 8 oktober 2010 bericht gestuurd dat de mediation niet tot een oplossing heeft geleid en dat de behandeling van het beroep wordt voortgezet. De mediation heeft dus precies zes maanden geduurd. Gezien de nauwe samenhang tussen beide beroepsprocedures, moet de mediation ook aan de tweede zaak worden toegerekend. Dit betreft dan de periode tussen de ontvangst van het hoger beroepschrift op 8 juli 2010 en het bericht van 8 oktober 2010, dus precies drie maanden. De periode van zes respectievelijk drie maanden moet worden opgeteld bij de toegestane behandelduur van vier jaar in totaal, waarvan anderhalf jaar bij de rechtbank (CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009).
3.
Het vorenstaande betekent dat van een overschrijding van de toegestane behandelduur in geen van beide procedures sprake is geweest. Het verzoek om schadevergoeding moet daarom worden afgewezen.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.K. Dekker

HD