ECLI:NL:CRVB:2014:3095
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering bijstandsuitkering en motiveringsgebrek in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 28 maart 2013 een eerdere beslissing van het college had vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende gemotiveerd had waarom de terugvordering van € 26.698,53 aan betrokkene, die bijstand had ontvangen van 1 januari 2010 tot en met 30 september 2011, terecht was. Betrokkene had aangevoerd dat zijn inkomen in de betreffende periode lager was dan de bijstandsnorm voor gehuwden, en dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn financiële situatie.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het bestreden besluit van het college aan een motiveringsgebrek lijdt. De Raad stelt vast dat het college niet is ingegaan op de bezwaargrond van betrokkene, waardoor het besluit onvoldoende gemotiveerd is. De Raad wijst erop dat de wijziging van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) per 1 januari 2013 niet van toepassing is op deze zaak, omdat het bestreden besluit vóór de inwerkingtreding van de wet is genomen. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht het bestreden besluit heeft vernietigd en dat de terugvordering niet kan worden gehandhaafd.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene, die worden begroot op € 974,-. Tevens wordt er een griffierecht van € 478,- opgelegd aan het college. De uitspraak is openbaar gedaan op 16 september 2014.