ECLI:NL:CRVB:2014:3093
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 14 augustus 1995 (aanvullende) bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Enschede heeft op basis van belastinggegevens van appellante, verkregen in het kader van een vermogensproject, vastgesteld dat zij over bankrekeningen beschikte die niet bij het college bekend waren. Na een gesprek met appellante en het indienen van aanvullende gegevens, heeft het college op 7 december 2010 besloten de bijstand van appellante met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit ongegrond verklaard, met als argument dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van haar bankrekeningen en de daarop gedane vermogensmutaties.
De rechtbank Oost-Nederland heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde deel in stand gelaten. Appellante is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak, waarbij zij aanvoert dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen recht op bijstand had. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. De Raad oordeelt dat het aan appellante is om aannemelijk te maken dat zij recht heeft op bijstand, wat zij niet heeft gedaan. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellante niet slaagt.