ECLI:NL:CRVB:2014:3088

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
22 september 2014
Zaaknummer
13-1988 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag begeleiding op grond van de AWBZ met betrekking tot psychische problematiek

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor begeleiding op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Appellant, die bekend is met alcoholmisbruik, stemmingsstoornissen, astma en een hernia, heeft op 16 april 2012 een aanvraag ingediend bij CIZ. CIZ heeft deze aanvraag op 3 mei 2012 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond verklaard op 1 november 2012. CIZ stelde dat er behandelmogelijkheden zijn voor de psychische klachten van appellant en dat behandeling vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorligt op AWBZ-zorg. De rechtbank Oost-Nederland heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat appellant niet kon accepteren.

In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant aangevoerd dat CIZ de beperkingen van appellant heeft onderschat en dat hij onbehandelbaar is voor zijn psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geconcludeerd dat uit het rapport van het psychodiagnostisch onderzoek en andere gedingstukken blijkt dat appellant niet onbehandelbaar is. De medisch adviseur van CIZ heeft in zijn advies bevestigd dat behandeling vanuit de Zvw voorligt op AWBZ-zorg. De Raad heeft geen aanleiding gezien om dit oordeel te weerleggen, en heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de zaak hebben beoordeeld. De beslissing is openbaar uitgesproken op 3 september 2014, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/1988 AWBZ
Datum uitspraak: 3 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
7 maart 2013, 12/6260 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Centrum indicatiestelling zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. Arabaci heeft daarna bij brief van 2 januari 2014 een voorlopig rapport van een algemeen psychodiagnostisch onderzoek door psycholoog W.J. Achterveld ingediend.
CIZ heeft vervolgens bij brief van 26 maart 2014 nadere stukken ingediend waaronder een advies van 25 maart 2014 van de medisch adviseur van CIZ.
CIZ heeft voorts een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2014. Voor appellant is mr. Arabaci verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is bekend met alcoholmisbruik, stemmingsstoornissen, astma en een hernia. Hij heeft op 16 april 2012 bij CIZ een aanvraag om begeleiding op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) ingediend. Op het aanvraagformulier heeft appellant vermeld dat hij door zijn lichamelijke en geestelijke klachten in zijn dagelijks functioneren wordt belemmerd.
1.2.
Bij besluit van 3 mei 2012 heeft CIZ de aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 1 november 2012 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 3 mei 2012 ongegrond verklaard. Daaraan heeft CIZ, voor zover van belang, onder verwijzing naar een advies van de medisch adviseur van CIZ ten grondslag gelegd dat er nog behandelmogelijkheden zijn voor wat betreft het alcoholmisbruik en de stemmingsstoornissen van appellant. De behandeling vanuit de geestelijke gezondheidszorg moet nog starten. In de loop van deze behandeling kan zo nodig en in overleg met de behandelaar de noodzaak voor begeleiding vanuit de AWBZ worden beoordeeld. Behandeling vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) is volgens CIZ voorliggend op het inzetten van AWBZ-zorg, zodat er vooralsnog geen aanspraak op AWBZ-zorg is. Voorts is er volgens CIZ geen toegang tot begeleiding omdat er slechts sprake is van lichte beperkingen op het gebied van het psychisch functioneren en het bewegen en verplaatsen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder andere het volgende overwogen. Appellant heeft niet bestreden dat voor zijn depressie behandelmogelijkheden bestaan. Ter zitting heeft appellant verklaard dat zijn behandeling bij Pro Persona, die nog niet van start is gegaan, gericht zal zijn op zijn psychische stoornis, zijn stemmingswisselingen en zijn slapeloosheid. Hieruit blijkt al voldoende dat appellant niet als uitbehandeld of onbehandelbaar kan worden beschouwd.
3.
Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak. In het hoger beroepschrift heeft zijn gemachtigde onder verwijzing naar de diverse klachten die appellant ervaart, aangevoerd dat CIZ de beperkingen van appellant heeft onderschat. Ter zitting heeft de gemachtigde deze beroepsgrond niet gehandhaafd en aangevoerd dat CIZ zich ten onrechte op het standpunt stelt dat voor de psychische klachten van appellant behandelmogelijkheden bestaan die voorliggend op de inzet van AWBZ-zorg zijn. Volgens de gemachtigde is appellant namelijk onbehandelbaar voor zijn psychische klachten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De medisch adviseur van CIZ heeft in zijn advies van 25 maart 2014 het rapport van het algemeen psychodiagnostisch onderzoek door psycholoog Achterveld alsmede andere medische stukken beoordeeld. De medisch adviseur heeft in het advies zijn oordeel dat behandeling vanuit de Zvw voorliggend is op AWBZ-zorg, gehandhaafd. De Raad ziet geen aanleiding dit oordeel voor onjuist te houden. Uit het rapport van het algemeen psychodiagnostisch onderzoek noch uit de andere gedingstukken blijkt dat appellant onbehandelbaar is voor zijn psychische problematiek. Een brief van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige Hofstra van GGZ-instantie Indigo van 20 november 2013 bevat aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant juist wel behandelbaar is. Uit deze brief blijkt immers dat appellant zich op 27 juni 2013 onder behandeling heeft laten stellen, maar dat hij na de eerste twee gesprekken is weggebleven. Het standpunt dat de oorzaak hiervan is gelegen in zijn klachten, heeft appellant niet met medische stukken onderbouwd.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en W.H. Bel en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) G.J. van Gendt

TM