ECLI:NL:CRVB:2014:3067

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
18 september 2014
Zaaknummer
13-1791 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toelating tot de maatschappelijke opvang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, een Ghanese vrouw geboren op 17 augustus 1979, had een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam voor maatschappelijke opvang na haar ontslag uit het ziekenhuis. Het college had haar aanvraag op 1 maart 2012 afgewezen, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor toelating tot de maatschappelijke opvang volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde haar bezwaar ongegrond op 20 juli 2012.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat het college in de bezwaarfase alsnog opvang had verstrekt, wat volgens haar had moeten leiden tot een gegrondverklaring van haar bezwaar. Ook stelde zij dat het college de kosten van bezwaar had moeten vergoeden en dat er snel bemiddeld had moeten worden naar een geschikte woning.

De Raad overwoog dat het college in de bezwaarfase had gehandeld naar aanleiding van de feitelijke ontwikkelingen en dat er ten tijde van het primaire besluit geen noodzaak was om appellante op te vangen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 september 2014.

Uitspraak

13/1791 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 maart 2013, 12/3714 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2014, waar voor appellante is verschenen mr. Sprakel. Het college heeft zich - met voorafgaand bericht - niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren op 17 augustus 1979, heeft de Ghanese nationaliteit en beschikt over een vergunning tot verblijf in Nederland. Op 23 februari 2012 is in het AMC haar zoon [naam] geboren.
1.2.
Op 28 februari 2012 heeft appellante het college verzocht om haar aansluitend aan haar verblijf in het ziekenhuis adequate opvang te bieden, omdat na haar ontslag uit het ziekenhuis dakloosheid dreigt. Voorafgaand aan haar opname in het AMC was appellante dakloos, omdat zij de woonruimte die zij in onderhuur bewoonde had moeten verlaten.
1.3.
Bij besluit van 1 maart 2012 heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat zij niet voldoet aan de voorwaarden om te worden toegelaten tot de maatschappelijke opvang ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.4.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit waarbij zij heeft aangegeven dat zij geen woning heeft en dat zij na haar ontslag uit het ziekenhuis van haar uitkering ingevolge de Werkloosheidswet slechts enkele dagen een hotel zal kunnen betalen waarna dakloosheid dreigt.
1.5.
Op 8 maart 2012 heeft het college appellante en haar zoon in een hotel ondergebracht. Op dat moment was gebleken dat appellante in een woning in Amsterdam Zuid Oost verbleef, maar dat zij daar niet langer kon blijven. Bij faxbericht van 22 maart 2012 heeft het college appellante meegedeeld dat zij in het hotel kan blijven tot zich een andere kans voordoet en dat van haar wordt verwacht dat zij elke kans aangrijpt om de huidige situatie zo kort mogelijk te houden.
1.6.
Bij besluit van 20 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het feit dat het college in de bezwaarfase alsnog opvang heeft verstrekt, ertoe had dienen te leiden dat het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard. Het college had vervolgens ook de kosten van bezwaar aan appellante moeten vergoeden. Verder had het college appellante snel moeten bemiddelen naar een geschikte woning.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad begrijpt de besluitvorming in bezwaar van het college aldus dat het college in de feitelijke ontwikkelingen gedurende de bezwaarfase aanleiding heeft gezien appellante en haar zoontje op te vangen in een hotel. Gelet op het feit dat appellante na haar ontslag uit het ziekenhuis onderdak had, was er ten tijde van het primaire besluit voor het college ook geen noodzaak om haar op te vangen. Toen bleek dat appellante op straat dreigde te belanden, is het college overgegaan tot plaatsing in een hotel. Hieruit volgt dat voor een herroepen van het primaire besluit wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid geen aanleiding bestond. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat hier geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4.2.
Ten aanzien van de tweede beroepsgrond wijst de Raad op zijn uitspraak van
14 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT6172. De door appellante gevraagde voorziening bestaande uit bemiddeling naar een andere woning valt niet onder de reikwijdte van de prestatievelden van artikel 4 van de Wmo.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en W.H. Bel en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) G.J. van Gendt

QH