ECLI:NL:CRVB:2014:3049

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
17 september 2014
Zaaknummer
12-1952 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het recht op een WIA-uitkering werd ontzegd. Appellant, die zich op 18 februari 2008 ziek meldde met klachten aan beide voeten en later psychische klachten ontwikkelde, had in 2011 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellant op 25 mei 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de bezwaarverzekeringsarts een goede onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de gevolgen van medicijngebruik en de vermoedelijke diagnose van fibromyalgie door zijn huisarts. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de objectiviteit van de verzekeringsartsen.

De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld. De Raad stelde vast dat appellant geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de eerdere beoordeling konden onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellant geduide functies. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 september 2014.

Uitspraak

12/1952 WIA
Datum uitspraak: 17 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
29 februari 2012, 11/8266 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft T. Ahadri hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door Ahadri. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. Ermers.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als medewerker spoelkeuken, heeft zich met ingang van 18 februari 2008 ziek gemeld met klachten aan beide voeten als gevolg van hielspoor. Later zijn daar psychische klachten bijgekomen.
1.2. Bij besluit van 9 juni 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 25 mei 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 16 september 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig te achten. De rechtbank heeft geoordeeld dat hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten biedt om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsartsen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de omstandigheid dat de (bezwaar)verzekeringsarts andere beperkingen vaststelt dan de bedrijfsarts in het kader van de re-integratie op zichzelf geen aanwijzing is dat deze vaststelling onzorgvuldig of onjuist is gedaan. De bezwaarverzekeringsarts heeft, naar het oordeel van de rechtbank, een goede onderbouwing gegeven van de door hem opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), waarbij hij overtuigend heeft toegelicht waarom hij geen urenbeperking heeft aangenomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medisch oordeel van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat. Appellant twijfelt aan de deskundigheid en objectiviteit van de artsen van het Uwv en meent dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Appellant heeft evenals in beroep verwezen naar de beoordeling van zijn mogelijkheden in het kader van de re-integratie. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de gevolgen van het gebruik van fentanylpleisters en tramal om de pijn te verlichten. Voorts heeft appellant er op gewezen dat zijn huisarts vermoedt dat er bij hem sprake is van fybromyalgie.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek en dat er geen aanknopingspunten zijn het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden wordt onderschreven. Uit de medische informatie die zich in het dossier bevindt en uit de gegevens die appellant in beroep heeft ingebracht, volgt niet dat het Uwv ten aanzien van appellant onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Met de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen is toereikend gemotiveerd dat met de klachten van appellant op 25 mei 2011 voldoende rekening is gehouden en dat er geen objectiveerbare medische gegevens zijn om verdergaande beperkingen aan te nemen.
4.2.
In hoger beroep heeft appellant geen wezenlijk andere gezichtspunten naar voren gebracht dan al in beroep zijn aangevoerd. Er is geen aanleiding voor twijfel aan aan de objectiviteit of de deskundigheid van de verzekeringsartsen. De verzekeringsartsen zijn onder meer opgeleid om de bij appellant bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid weer te geven in de FML. Het vaststellen van beperkingen behoort tot hun specifieke deskundigheid en taak. Met een eventuele toename van klachten en een mogelijk aanstaande vaststelling van een recht op een Wet WIA-uitkering kan ten tijde hier in geding geen rekening worden gehouden.
4.3.
Het hoger beroep leidt dan ook niet tot een ander oordeel dan de rechtbank heeft gegeven. Daarbij is van belang dat appellant zijn standpunt, dat de inschatting van de bezwaarverzekeringsarts onjuist was, niet heeft onderbouwd met medische gegevens die zien op de datum in geding.
4.4.
Uitgaande van een juiste vaststelling van de functionele mogelijkheden van appellant is er geen reden om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellant geduide functies. De signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid zijn door het Uwv afdoende toegelicht.
4.5.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) W. de Braal
IvR