ECLI:NL:CRVB:2014:3049
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het recht op een WIA-uitkering werd ontzegd. Appellant, die zich op 18 februari 2008 ziek meldde met klachten aan beide voeten en later psychische klachten ontwikkelde, had in 2011 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellant op 25 mei 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de bezwaarverzekeringsarts een goede onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de gevolgen van medicijngebruik en de vermoedelijke diagnose van fibromyalgie door zijn huisarts. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de objectiviteit van de verzekeringsartsen.
De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld. De Raad stelde vast dat appellant geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de eerdere beoordeling konden onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellant geduide functies. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 september 2014.