ECLI:NL:CRVB:2014:3048
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die sinds 1 december 2009 niet meer kan werken als schoonmaker vanwege diverse gezondheidsklachten, waaronder psychische klachten, longklachten, rugklachten en hoofdpijn. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 24 oktober 2011 vastgesteld dat appellant met ingang van 29 november 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en heeft zijn bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard op 1 februari 2012. De rechtbank Amsterdam heeft in haar uitspraak van 13 juli 2012 het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berustte en dat de door het Uwv geduide functies geschikt waren voor appellant.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Hij stelt dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten en andere gezondheidsproblemen, en dat er meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen. Het Uwv heeft in het hoger beroep bevestigd dat de eerdere beoordeling juist was en dat er geen nieuwe informatie is die de medische beoordeling in twijfel trekt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en komt tot de conclusie dat de rechtbank de gronden van appellant op juiste wijze heeft besproken. De Raad oordeelt dat de informatie van de behandelaars van appellant voldoende was om tot een verantwoord oordeel te komen en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling door het Uwv. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.