ECLI:NL:CRVB:2014:3046

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
17 september 2014
Zaaknummer
12-6493 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als schoonmaakster werkte, was op 6 november 2009 uitgevallen vanwege nekklachten en klachten aan haar rechterschouder. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde op 19 augustus 2011 een WIA-uitkering aan appellante toe te kennen, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd.

Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de rechtbank haar taak had veronachtzaamd door geen eigen objectief onderzoek naar de medische feiten in te stellen. In hoger beroep herhaalde zij dat haar gezondheidsklachten haar belemmerden om arbeid te verrichten. Het Uwv daarentegen pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn om het medisch standpunt van het Uwv voor onjuist te houden. De Raad oordeelde dat de klachten van appellante, waaronder duizeligheid, voldoende waren onderkend en dat er geen objectieve medische gegevens waren om verdergaande beperkingen aan te nemen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, waarbij ook geen aanleiding bestond voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/6493 WIA
Datum uitspraak: 17 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 november 2012, 12/877 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2014. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is op 6 november 2009 uitgevallen voor haar werkzaamheden als schoonmaakster voor gemiddeld 7,25 uur per week vanwege nekklachten en klachten aan haar rechterschouder.
1.2. Bij besluit van 19 augustus 2011 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per 4 oktober 2011 minder dan 35% bedraagt. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 31 januari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen dat besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv.
3.1.
Appellante kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen en heeft gesteld dat de rechtbank haar taak heeft veronachtzaamd door geen eigen objectief onderzoek naar de medische feiten in te stellen. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij door haar gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen op en na de datum in geding nog niet in staat was tot het verrichten van arbeid. Appellante acht het niet aannemelijk dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen geschikt zijn ondanks haar duizeligheidsklachten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn het medisch standpunt van het Uwv voor onjuist te houden wordt onderschreven. De duizeligheidsklachten waar appellante op heeft gewezen, zijn onderkend en ook erkend. Hangende het beroep van appellante tegen het bestreden besluit heeft de bezwaarverzekeringsarts de met betrekking tot appellante opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op 20 juli 2012 aangepast met beperkingen voor werken op hoogtes in verband met de duizeligheidsklachten van appellante. Voor meer beperkingen, waaronder ook een urenbeperking, als door appellante bepleit, ontbreekt een toereikend medisch substraat. Met de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen is toereikend gemotiveerd dat met de klachten van appellante op 4 oktober 2011 voldoende rekening is gehouden en dat er geen objectiveerbare medische gegevens zijn om verdergaande beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien tot het inschakelen van een onafhankelijke deskundige als waar door appellante om is verzocht.
4.2.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 23 juli 2012 de arbeidskundige grondslag heroverwogen en onderbouwd geconcludeerd dat met inachtneming van de FML van 20 juli 2012 de functies die aan de schatting ten grondslag liggen ongewijzigd geschikt zijn voor appellante. Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag liggende functies in medisch opzicht passend, zodat appellante terecht minder dan 35% arbeidsongeschikt, als bedoeld in de Wet WIA, is geacht.
4.3.
De overwegingen 4.1 en 4.2 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) W. de Braal

RK