ECLI:NL:CRVB:2014:303
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering bijzondere bijstand wegens onvoldoende verantwoording van bestedingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De appellant had bijzondere bijstand ontvangen voor de inrichting van zijn woning, maar had de besteding van deze bijstand onvoldoende verantwoord. Het college had aan appellant op 29 mei 2008 een bedrag van € 6.948,- toegekend, met de verplichting om binnen twee maanden aankoopbonnen te overleggen ter controle van de bestedingen. Appellant heeft echter niet binnen de gestelde termijn bonnen ingediend en heeft later verklaard dat hij de bijstand voor levensonderhoud heeft gebruikt, wat niet het doel was van de toegekende bijstand.
De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de prijslijst die als bijlage bij het toekenningbesluit had moeten zitten en dat het college inconsistent heeft gehandeld bij de acceptatie van bonnen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat het college terecht een bedrag van € 6.231,83 heeft teruggevorderd. De Raad oordeelde dat de stelling van appellant dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, niet voldoende was onderbouwd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de voorwaarden voor het ontvangen van bijzondere bijstand en de noodzaak om de bestedingen adequaat te verantwoorden.