ECLI:NL:CRVB:2014:302

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 februari 2014
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
12-5621 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet in behandeling genomen bijstandsaanvraag en de hersteltermijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 16 maart 2011 een aanvraag voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit gebeurde omdat de appellant niet tijdig de gevraagde gegevens had overgelegd, ondanks dat hij op 30 mei 2011 stukken had ingeleverd. Het college stelde dat de aanvraag niet in behandeling kon worden genomen omdat de stukken na afloop van de hersteltermijn waren ingediend.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en de appellant ging in hoger beroep. Hij voerde aan dat de geboden hersteltermijn onredelijk kort was en dat hij niet in staat was om de gevraagde gegevens tijdig te overleggen. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de termijn voor het indienen van de gevraagde gegevens niet onredelijk kort was. De appellant had niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was om de gegevens binnen de gestelde termijn in te leveren en had ook geen verzoek om uitstel gedaan.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat het college in strijd met het evenredigheidsbeginsel had gehandeld door de aanvraag niet in behandeling te nemen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

12/5621 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
20 september 2012, 11/4012 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van den Ende, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2013. Appellant is, zoals vooraf bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.B.H. Fijneman.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 16 maart 2011 heeft appellant zich gemeld om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen. De aanvraag is op 31 maart 2011 ingediend. Bij brief van
19 mei 2011 heeft het college aan appellant gevraagd uiterlijk op 27 mei 2011 nog een aantal gegevens, nodig voor de beoordeling van de aanvraag, over te leggen. Daarbij is vermeld dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen als appellant niet tijdig reageert of niet alle gevraagde gegevens inlevert. Tevens is vermeld dat de termijn voor het inleveren van de gevraagde gegevens kan worden verlengd als appellant aangeeft dat het niet lukt om alle gegevens voor 27 mei 2011 in te leveren. Appellant heeft op 30 mei 2011 stukken bij de gemeente Rotterdam ingeleverd.
1.2.
Bij besluit van 9 juni 2011 heeft het college de aanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat appellant niet op de brief van 19 mei 2011 heeft gereageerd.
1.3.
Bij besluit van 1 september 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 9 juni 2011 ongegrond verklaard. Aan dat besluit is ten grondslag gelegd dat gebleken is dat appellant wel stukken heeft overgelegd maar dat deze na afloop van de gegeven hersteltermijn bij de gemeente zijn binnengekomen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, onder verwijzing naar zijn beroepschrift in eerste aanleg, aangevoerd dat de geboden hersteltermijn onredelijk kort was. Appellant beschikte op 27 mei 2011 nog niet over de jaaropgave met betrekking tot zijn hypotheek. De nadelige (financiële) gevolgen voor appellant van het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag dienen zwaarder te wegen dan het met het besluit te dienen doel, zeker nu appellant voor het nemen van het primaire besluit de verzochte stukken heeft ingeleverd. Het college had in plaats van de aanvraag buiten behandeling te stellen ervoor kunnen kiezen de aanvraag op te schorten totdat de gevraagde gegevens waren verstrekt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat de door het college bij brief van 19 mei 2011 gevraagde stukken noodzakelijk waren voor de beoordeling van de in geding zijnde aanvraag. Verder staat vast dat de gevraagde gegevens niet binnen de gegeven termijn zijn ingeleverd.
4.2.
De rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat de geboden termijn voor het indienen van de gevraagde gegevens niet onredelijk kort was. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat kon worden geacht de gevraagde gegevens binnen de gegeven termijn in te leveren. Bovendien heeft het college appellant gewezen op de mogelijkheid van verlenging van die termijn. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij uitstel heeft gevraagd en verkregen. Het college heeft tegengesproken dat een verzoek om uitstel is gedaan. In de gedingstukken zijn ook geen aanwijzingen te vinden voor een dergelijk verzoek.
4.3.
Het college heeft tijdens de zitting van de rechtbank tegengesproken dat appellant op
30 mei 2011 alle gevraagde stukken heeft ingeleverd. Ter zitting van de Raad heeft het college naar voren gebracht dat gedingstuk 10.8 niet meer inhoudt dan een bevestiging van ontvangst van stukken die appellant op 30 mei 2011 bij de balie van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam heeft overhandigd en dat daarbij geen beoordeling plaatsvindt van de volledigheid van de stukken. Uit het procesdossier blijkt ook niet dat appellant alle gegevens die op de bij de brief van 19 mei 2011 gevoegde lijst van benodigde gegevens zijn vermeld heeft overgelegd.
4.4.
Gelet op de hiervoor besproken feiten en omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet bevoegd was tot het buiten behandeling laten van de aanvraag of dat gebruikmaking van deze bevoegdheid in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dan wel dat het college ervoor had behoren te kiezen appellant een nadere hersteltermijn voor het verstrekken van de nog ontbrekende stukken te geven.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD